Zie ook:
|
Leeslogs december 2004
Woensdag 1 december Uitgelezen:
Calvino - Zes memo’s voor het volgende millennium In het geval van Calvino is dat zeer te hopen. Ondanks zijn eigenzinnige opvattingen over waar goede literatuur aan moet voldoen (lichtheid, snelheid, exactheid, zichtbaarheid, veelvoudigheid en consistentie), zou eigenlijk iedereen die zelf weleens een tekst schrijft dit boekje moeten raadplegen, niet in de laatste plaats vanwege Calvino’s gelukkige hand van citeren uit andermans werk. In behandeling:
Plinius - De wereld Aan te raden zijn de hoofdstukken over geneeskunde (een zalf van wilde zwijnengal is een aanbevolen afrodisiac), antropologie ("sommige vrouwen krijgen kinderen die altijd op henzelf lijken"), kunst (Piramides vormen een "nutteloos en dwaas vertoon van rijkdom" en geografie ("als alles bij elkaar is opgeteld zal glashelder blijken dat Europa van de gehele aarde een derde deel is.").
Marcel Proust - In de schaduw van de bloeiende meisjes Op stapel:
Ernesto Sabato - Over helden en graven Ben zeer benieuwd naar dit boek. Vooral naar Rapport over blinden. Zodra de woorden blind en ziener in één adem worden genoemd denk ik aan Borges, en dan ben ik bij voorbaat al vol aandacht. Bovendien blijkt de Argentijnse Sabato bevriend geweest te zijn met de Poolse schrijver Witold Gombrowicz (die een groot deel van zijn leven in Argentinië doorbracht). Die Sabato moet wel een interessant schrijver zijn!
Peter Terrin - Blanco Zaterdag 11 december Uitgelezen:
Peter Terrin - Blanco In het kort: de vrouw van de hoofdpersoon, een celbioloog, wordt vermoord, en we volgen de wederwaardigheden van hem en zijn tienjarige zoontje Igor in het jaar dat op haar dood volgt. De vader draait door, verstikt zijn zoontje in een poging hem te beschermen tegen de boze wereld. Dat gegeven is op zichzelf tragisch, maar staat nog niet garant voor beklemmend proza. Die beklemming bewerkstelligt Terrin door zijn manier van vertellen. Geserreerd, onderkoeld, trefzeker, met oog voor detail. Een paar voorbeelden: ‘In de kamer was het volledig stil geworden, op zijn broekriem na, die bij elke ademhaling kraakte als het dek van een deinend schip’. ‘Alsof deze ruimte hun te laag was, drukten alle ballonnen zich met hun wang tegen het plafond’. Een taxichauffeur karakteriseert hij ergens als ‘een schuchter man die zich schuilhield in de behaaglijkheid van zijn overgewicht’. De gekozen beelden dragen steeds bij aan de sfeer van dit boek, voeren je mee naar dat onvermijdelijk einde waarvan je weet dat het zal komen maar dat je het liefst zo langzaam mogelijk nadert.
Heinrich Heine - De harzreis In 1974 was het 150 jaar geleden dat Heine zijn wandeltocht door het Duitse Harzgebergte had gemaakt en journalist Martin van Amerongen reisde hem na. Het verslag van die reis is toegevoegd aan de vertaling van het boek van Heine. Waarschijnlijk bestaat er geen ander boek uit 1824 dat nog zo fris is als dit van Heine. Het is binnen zijn oeuvre geen meesterwerk, maar zo aanstekelijk geschreven en met zoveel humor dat je er wel voor moet vallen. Als er een prijs bestond voor Meest Vileine Dode Duitse Dichter, een prijs die stellig zou moeten bestaan, dan zou Heine de eerste editie onmiskenbaar winnen. Over dichter August von Platen merkt hij op dat hij in zijn woonplaats München ‘bij al zijn kennissen zeer beroemd is en waar hij ongetwijfeld, zolang hij leeft, onsterfelijk zal zijn’. Een literair criticus uit zijn tijd noemt hij ‘een tweeslachtige veinzer, half haas, half windhond, een politieknecht - grof en winderig tegelijk’. En universiteitsstad Göttingen typeert hij als volgt: ‘De fraaie stad is op zijn aangenaamst als men er met de rug naar toe staat’. Heine is een begenadigd schelder en één van de beste polemisten van zijn tijd. De Tucholsky van de negentiende eeuw. Misschien is het juist die vileine toon die zijn proza zo fris houdt. Meer elders. Herfst 2005 besteedt literair tijdschrift De Tweede Ronde een themanummer aan de Harz. In behandeling: Plinius - De wereld De recensent van De Groene Amsterdammer, het weekblad dat nooit eerder zo uitverkocht raakte als deze week, merkte op dat het boek van Plinius aanzet tot eindeloze citeerzucht. Ik kan dat alleen maar beamen. Soms is hij zelfs onverwacht, ja misschien zelfs onbedoeld poetisch: ‘Werkelijk, in de ogen woont de ziel. Ze gloeien, staren, worden vochtig, knipperen, en er vloeien tranen van medelijden uit. Als we ze kussen lijken we de ziel zelf aan te raken; ze zijn de bron van tranen en beekjes die over ons gezicht stromen. Wat is dat voor vocht dat bij verdriet zo rijkelijk en bereidwillig vloeit en waar is het de rest van de tijd?’ En zo zou ik nog even door kunnen gaan. Zoals gezegd: voorlopig verdwijnt dit boek niet uit deze leeslog. In hetzelfde hoofdstuk blijkt Plinius overigens ook nog te verwijzen naar Borges: ‘diep nadenken (maakt) blind, want het gezichtsvermogen wordt dan naar binnen geleid’.
Ernesto Sabato - Over helden en graven |