Zie ook:

  • De nieuwe stad

  • Workshops 1997

  • Programmalijn 1: De infrastructuur van de webgemeenschap

    Inleiding

    De beleidslijn die ik onder mijn hoede krijg heeft alles te maken met groepsvorming en communicatie. Maar om daarmee te stellen dat de voornaamste rol die DDS binnen die beleidslijn speelt facilitair van aard is, zou een misvatting zijn. Het gaat hier niet alleen om het tegemoet komen aan de specifieke behoeften van verschillende groepen op het net. Dat is context providen in zijn meest rigide vorm, en al eerder heb ik opgemerkt dat dat concept dringend aan herziening toe is. Het gaat ook om het creëren van hoogwaardige omgevingen, en die ontstaan niet door het bieden van context alleen. De randvoorwaardelijke taak is een zwaarwegende, maar je daartoe beperken resulteert niet in het gewenste effect. Je rol is voortdurend sturend van aard.
    In dit stuk wil ik proberen invulling te geven aan een aantal nieuwe concepten. Sommige van die concepten zijn al ter sprake gekomen in de tussenraportage over de nieuwe interface, andere zijn nog niet eerder gedetailleerd uitgewerkt. Ook hier zal alleen een mogelijk beleid worden geschetst. Het betreft ook dit keer geen blauwdruk, maar een persoonlijke verkenning van een beleidsterrein. Of de hier voorgestelde invulling de meest gewenste is en of de richting die ik aangeef ook de richting is waarin DDS wil dat de beleidslijn verder ontwikkeld wordt zal nog moeten blijken.
    Ik wil me in deze paar bladzijden ook niet helemaal beperken tot mijn eigen beleidsterrein. Hoewel, ik wil ook nog een aantal opmerkingen maken over de rol van De Digitale Stad op het net. Soms in relatie tot mijn gebied, maar soms ook in relatie tot andere gebieden. Tot slot zal ik ook nog even ingaan op mijn beleidsterrein in relatie tot Europa, zoals gevraagd was.

    Faciliteren gemeenschappen

    De meeste websites op het net geven uitsluitend aanleiding tot traditioneel consumentisme. Er wordt informatie op aangeboden over een bepaald onderwerp, wie opmerkingen heeft kan die mailen aan de maker of de beheerder van de site en in het allergunstigste geval kunnen opmerkingen over de pagina in een gastenboek worden geplaatst. In dat opzicht verschilt een website over, laten we zeggen, het opvoeden van kinderen niet wezenlijk van een tijdschrift of een televisieprogramma. In de tijdschriftenbranche heeft de opkomst van de nieuwe media in ieder geval één belangrijk nieuw inzicht gebracht: het lezerspubliek van de Libelle is een virtuele gemeenschap. Zo virtueel dat die gemeenschap niet met elkaar verbonden is. Het is een theoretische gemeenschap, een verzameling mensen met gelijke belangstelling die niet beschikt over een communicatienetwerk. Een niet-ontsloten gemeenschap zou je kunnen. Want de communicatie-infrastructuur, de technologie die de groep tot een werkelijke gemeenschap zou kunnen laten uitgroeien, ontbreekt. De lezeressen van de Libelle kunnen uitsluitend via de brievenrubriek van het blad met elkaar communiceren, wat volstrekt onvoldoende is om een gemeenschap op te funderen. Er is hier geen sprake van een gemeenschap, maar van een groep consumenten.
    Het ontbreken van een communicatie-infrastructuur is in het geval van de Libelle inherent aan het gekozen medium. Het is onmogelijk het blad op zichzelf tot het voertuig van onderlinge communicatie te maken. Uitgeverijen zijn wel bezig met het bedenken van strategieën om hun lezerspubliek (uiteraard voornamelijk gemotiveerd vanuit hun commerciële doelstellingen) in een netwerk aan elkaar te verbinden, maar veel vruchten zal dat voorlopig nog niet afwerpen. De onlangs gelanceerde Libellesite zal weinig verandering brengen. Er wordt op die plek geen enkele poging ondernomen de basis te leggen voor het laten ontstaan van een gemeenschap.
    Het televisiestation TMF doet dat anders. Die heeft als eerste grote zender het (commerciële) belang ingezien van het met elkaar in contact brengen van de trouwe kijkers. De chatpagina van TMF is de meestbezochte chatsite van Nederland geworden inmiddels. Voor TMF houdt de winst daar op. Voor DDS zou het pas vanaf dat punt interessant worden.
    Aangezien het net jong is als medium heeft het zijn eigen vormtaal nog niet gevonden. Het is al zo vaak gememoreerd dat elk nieuw medium zich in eerste instantie toelegde op het imiteren van een bestaand medium: de eerste films bijvoorbeeld bestonden uit registraties van toneelstukken. In dat prille stadium verkeert het web ook nog steeds. De meeste websites zijn een imitatie van bestaand drukwerk. Bedrijven kopieren hun folder op het net en denken daarmee klaar te zijn voor het tijdperk van de nieuwe media. Particulieren zetten uitgebreide informatiesites op over zeer specifieke onderwerpen, maar missen de kennis of de wil om de bijbehorende groep (in potentie aanwezig welteverstaan) te faciliteren, om onderlinge communicatie mogelijk te maken. En juist daarin schuilt de allergrootste uitdaging van de komende jaren. Ons adagium bij de workshops over de nieuwe interface was: we willen informatie in communicatie-omgevingen brengen. Als slogan klinkt die zin mooi, maar uiteindelijk is het een loze kreet. Het omgekeerde is ook nog steeds niet gerealiseerd: communicatie in informatie-omgevingen brengen. Wat we nastreven is in veel gevallen een symbiose, een functioneel samenvallen van informatie en communicatie. De vormtaal van de website dient niet meer alleen door informatie maar ook door communicatie bepaald te worden. Die twee vormen de twee vaste componenten van elke site, als geintegreerde onderdelen. Ze dienen de kenmerken te zijn van een goede site.
    DDS zal zich toe moeten gaan leggen op het faciliteren van die communicatie, op het aanleggen van de infrastructuur voor een onderling netwerk en het aanbieden van de tools om een actieve gemeenschap te vormen op het net. Dat sluit grotendeels aan bij wat ik schreef over gemeenschappen in het interfacestuk. Daarin probeerde ik een definitie te geven van een gemeenschap. Wat zijn de kenmerken? Wat zijn de behoeften? Ik hoef die poging daarom hier niet te herhalen.
    De rol van DDS zou er dus eentje moeten zijn van communicatie-ontsluiter, een bouwer van netwerken, en ook een aanreiker van tools die binnen een bepaalde gemeenschap wenselijk of noodzakelijk zijn. Dat is een fundamentele verschuiving. Ons accent heeft ooit gelegen op free access. Die rol herdefinieren we nu. Het gaat niet meer om het verlenen van toegang tot het net - een achterhaalde doelstelling inmiddels - maar toegang tot elkaar. In die infrastructuur is te weinig geïnvesteerd. De gemeenschappen die op het net bestaan zijn autonoom, zijn niet gestuurd en niet gefaciliteerd door organisaties. Kijk naar IRC, waar nooit enige organisatie een regulerende of faciliterende rol heeft gespeeld en waar vele echte gemeenschappen ontstaan zijn. Maar daarmee zijn we al bij het volgende onderdeel aanbelandt. Ik wilde me nog even concentreren op websites, die communicatieloze brochures op het net. Het is heel voorstelbaar dat een informatiepagina geen deel uitmaakt van DDS maar bij een provider staat, maar dat de bijbehorende gemeenschap zich binnen DDS bevindt. DDS als leverancier van een community button die iedereen op zijn homepage zou kunnen zetten. Wij faciliteren de gemeenschap. Een pagina die helemaal gewijd is aan bijvoorbeeld het sparen van sigarenbandjes kan dan eindelijk de bijbehorende gemeenschap ontsluiten, die bestaat uit de talloze bezoekers die er zoeken naar informatie. Er is een gemeenschappelijke webruimte waar op allerlei mogelijke manieren kan worden gecommuniceerd, zowel vluchtig in een chat als langlopender in bijvoorbeeld een applicatie als Stickit. Het kan uiteraard heel goed zijn dat meerdere webiste geclusterd worden rond zo'n omgeving, als blijkt dat er over één onderwerp meerdere goede sites bestaan (over Suske en Wiske bijvoorbeeld bestaan vier hele mooie, zeer uitgebreide websites).
    Resumerend zou je dus kunnen stellen dat DDS niet alleen een ontwikkeling doormaakt van context provider naar content provider, maar ook van access facilitator naar community facilitator. Tools for all (vondst van Nina), in casu communicatietools.

    En dan nu naar de bestaande gemeenschappen. Ook daarvoor kan ik verwijzen naar het stuk over de nieuwe interface. Ik wilde alleen hier iets dieper ingaan op het daar geschetste concept.
    Gemeenschappen zijn nauwelijks te vinden op webpagina's, ook al begint dat langzamerhand te komen nu er steeds meer javachats op het net verschijnen. Maar toch blijven die omgevingen vaak slappe aftreksels van veel interessantere omgevingen, zoals bijvoorbeeld IRC, een in veel opzichten bijna obscuur gebied. Bijna net zo ondergronds als de metro van DDS. Ten onrechte. Voor iedereen die virtuele gemeenschappen interessant vindt is kennis van IRC een voorwaarde. Maar er zijn nog meer plekken waar actieve gemeenschappen zijn ontstaan. Usenet bijvoorbeeld. In dit verband wil ik nog wel opnieuw verwijzen naar nl.motorfiets, een nieuwsgroep waarin informatie wordt uitgewisseld over bijvoorbeeld motoronderdelen en te houden bijeenkomsten. Maar ook nieuwsgroepen als nl.media.radio, of nl.politiek vormen min of meer hechte gemeenschappen die bestaan uit een harde actieve kern en daaromheen een vaker wisselende, minder vaak bijdragende subgroep. De harde kern wordt omsloten door een tweede ring incidentelere bezoekers. Dat model tref je overal weer aan, zowel op IRC als op Usenet.
    Met Usenet en IRC hebben we de twee belangrijkste gebieden genoemd. Als derde zou je daar ICQ nog bij kunnen zetten. Het programma is erg in opmars en biedt steeds leukere en steeds interessantere nieuwigheden. Het heeft vele kenmerken die ook onderdeel zouden kunnen zijn van onze nieuwe interface. Maar daarover staat elders al meer. Nu wil ik me even concentreren op IRC en Usenet als de twee voornaamste gemeenschapsgebieden.

    IRC

    Voor iedereen die het niet kent: IRC staat voor Internet Relay Chat. Het systeem is al oud en al vaak dood verklaard. De tijd dat het web gaat kunnen wat IRC kan is nabij en dus is de dood van IRC een kwestie van tijd. Maar ondanks het hooggestemd weboptimisme is IRC nog steeds een gebied dat veel interessantere mogelijkheden biedt dan het web. Ook javachat is niet de grote verzoener. Het zal nog een flinke tijd duren voordat chat in webomgevingen echt ideaal is.
    IRC is een gebied dat je kunt betreden door gebruik te maken van een programmaatje, Er zijn er meerdere, maar verreweg de meestgebruikte is mIRC. (Het is te downloaden op http://www.nip.nl/mirc/get.html.) Met dat programma leg je contact met een IRC-server (irc.xs4all.nl) en vanaf dat moment kun je alle kanalen op die er op IRC zijn. Dat vergt wat gepuzzel. Op IRC ontdek je pas gaandeweg wat leuk is en wat niet. Er bestaat geen kaart van het gebied.
    Laat ik één IRC-gemeenschap als voorbeeld nemen: gay.nl. Dat kanaal wordt zo'n tien tot twintig keer meer bezocht dan ons homocafé. Het is kortom drukbezocht. En het is een zeer hechte gemeenschap. Iedereen kent elkaar. Op het kanaal wordt gechat, geroddeld, bestandjes uitgewisseld, gepraat over programma's, bosjes bloemen aangeboden in ascii-art... Het is kortom een levendige gemeenschap. De grote kracht van IRC is samen te vatten in een paar functionaliteiten: je kunt met elkaar in één ruimte chatten of met z'n tweeen apart. Je kunt ook een (tijdelijk) nieuw kanaal beginnen en daar met een kleine groep praten. Je kunt elkaar makkelijk bestanden sturen met dcc. Je kunt meerdere privé- en groepchats tegelijkertijd open hebben staan en daartussen heen en weer zappen. Er zijn ops (medechatters die een beetje toezicht houden) die vervelende mensen van het kanaal gooien.
    IRC-kanalen hebben geen geheugen. Alles gebeurt op het moment dat je er bent. Er is geen gemeenschappelijke ruimte voor de groep. Die ruimte wordt meestal door de harde kern van een IRC-groep gecreeerd op het web. Er wordt een website gemaakt waar FAQ's op te vinden zijn, verhaaltjes uit het kanaal op worden geplaatst (de geschiedenis van het kanaal wordt gedocumenteerd kortom), agenda van IRL-ontmoetingen worden bijgehouden, een serie fotootjes en beschrijvingen worden neergezet van stamgasten, et cetera. Kortom, alles waar geen plaats voor is in de groep maar wel bepalend is voor het wij-gevoel van de gemeenschap is daar te vinden. Maar wat je ook ziet is dat dit soort sites bij voortduring verhuizen. Iemand die vaak op het kanaal komt plaats de pagina bij zijn eigen provider, krijgt daar genoeg van of komt minder op het kanaal en wil er vanaf, en dus verdwijnt de site naar een andere plek. Het zijn nomadische sites en ze veranderen voortdurend van beheerder.
    Wat De Digitale Stad zou moeten doen is die sites faciliteren, die IRC-gemeenschappen voorzien van een gemeenschappelijke webruimte en van een aantal (communicatie)tools. Een IRC-gemeenschap heeft bijvoorbeeld grote behoefte aan een soort Usenetsysteem, juist omdat gelijktijdige aanwezigheid zo allesbepalend is op een IRC-kanaal. En er is nog nooit iemand opgekomen om aan een IRC-kanaal een nieuwsgroep te koppelen. Vanuit een IRC-gemeenschap zou bijvoorbeeld veel behoefte zijn aan Stickit. Maar je kan ook denken aan het ontsluiten van het kanaal op een webpagina. Het is mogelijk om de chat die daar plaatsvindt zichtbaar te maken op een webpagina, zoals het ook mogelijk is daar een lijst te geven van de mensen die op het moment dat jij op die pagina bent ook online zijn.
    Ook het faciliteren van die IRC-gemeenschappen past weer geheel binnen die nieuw geijkte doelstelling: (potentiele) gemeenschappen faciliteren, de infrastructuur leveren voor virtual communities.

    Usenet

    Nieuwsgroepen hoef ik niet te introduceren. Ze worden ook steeds minder belangrijk gevonden. Door DDS bijvoorbeeld. We hebben er nooit een prioriteit van gemaakt. De meeste nieuwsgroepen van DDS zijn op sterven na dood. Maar daarbuiten bestaan een aantal hechte gemeenschappen. In dit verband is al een paar keer verwezen naar nl.motorfiets. Die nieuwsgroep heeft een uitgebreide site bij De Digitale Stad waar alle informatie over de nieuwsgroep is te vinden, ook weer een serie fotootjes van de harde kern, ook weer de FAQ's en ook weer de agenda. Dezelfde ingredienten waaruit al die sites bestaan die zijn voortgekomen uit Usenet- of IRC-groepen. Maar vanuit Usenet is er toch een iets andere behoefte. Op IRC is het de gelijktijdigheid van de aanwezigheid die de communicatie bepaalt. Om dat te ondervangen is er een webpagina. Op Usenet is dat andersom: daar is juist weer behoefte aan een directere vorm van communicatie. Gelijktijdigheid speelt geen rol op Usenet. Het is geen chat. En aan een dergelijke chat zou wel behoefte zijn. De mogelijkheid ook diect te kunnen communiceren met iemand anders van de groep of een aantal mensen van die groep is zeer aantrekkelijk. De nieuwsgroep zelf blijft het gemeenschappelijk geheugen, blijft de voornaamste discussieplek, maar voor het simpelweg babbelen met elkaar is er de chatpagina.
    Ook hier geldt weer: groepen creëren zelfstandig hun eigen webplekken, maar kunnen daar maar tot op zekere hoogte invulling aan geven. Ze hebben niet de tools tot hun beschikking om helemaal in de behoefte van de groep te kunnen voorzien. Daar begint de rol van DDS. Virtuele ruimte voor groepen, ruimten die door meerdere leden van een groep kunnen worden beheerd, met daaraan gekoppeld functionaliteiten die vanuit die groep interessant zijn. Stickit voor IRC bijvoorbeeld, en een chat voor Usenet.

    Creëren van gemeenschappen

    Voor dit onderdeel kan ik ook weer deels verwijzen naar de teksten in de tussenrapportage. Ik heb het nu steeds gehad over het faciliteren van bestaande gemeenschappen, maar DDS moet uiteraard ook een actieve rol spelen bij het creëren van nieuwe gemeenschappen. In het stuk over de nieuwe interface lanceerde ik het idee voor een Community Builder, een engine die communicatie ontsluit en er faciliteiten aan verbindt. Die egine zou niet alleen moeten werken als een people finder, als een machine die voor jou uitzoekt welke mensen er nog meer geinteresseerd zijn in Suske en Wiske, vogelkijken of oldtimers - om maar drie willekeurige onderwerpen te noemen - maar je ook naar de juiste plek toeleidt. Misschien is er wel een IRC-kanaal voor liefhebbers van Suske en Wiske, of een nieuwsgroep over vogelkijken, en een website met chatfaciliteiten over oldtimers. Of misschien bestaat een dergelijke groep niet en vindt de zoeker geen gemeenschaop waar hij of zij aansluiting bij zou kunnen vinden. In dat geval onthoudt de engine dat er iemand is geweest die gezocht heeft op, laten we zeggen, boeken van Godfried Bomans. Op het moment dat opnieuw iemand de naam Godfried Bomans invoert, krijgt de eerste zoeker daar bericht van. Ze worden met elkaar in contact gebracht. Overstijgt het aantal mensen dat Bomans als trefwoord heeft ingevoerd de tien, dan wordt automatisch een gebiedje opengesteld voor deze groep, een communicatie-omgeving, die zou kunnen groeien als daar behoefte aan blijkt te zijn. Rond die omgeving kunnen allerlei gerelateerde sites gegroepeerd worden. De engine werkt ook als een search engine en heeft dus ook de beschikking over dat soort gegevens. Hoeveel pagina's over Godfried Bomans zijn er. Die kunnen op een centrale plek ontsloten worden door ze (ook fysiek) te groeperen rond de webplek van de gemeenschap.
    Pleinen zijn gemeenschapsplekken. Er moet zowel een markt gehouden kunnen worden als een verhit politiek debat plaats kunnen vinden. In mijn interfacestuk noemde ik dat de agora, de plek vanwaaruit in de Griekse oudheid politiek bedreven werd, maar waar ook groente en fruit werd verkocht. Zo'n soort plek zou de gemeenschapsplek in De Digitale Stad moeten worden. De pleinenmetafoor is nog lang niet sleets.

    Het aanleggen van een content netwerk

    De Balie is een content partner. DDS levert de virtuele ruimte, heeft een actieve rol in het bepalen en vormgeven van de inhoud daarvan en profileert zich als partner in een project dat in eerste aanleg een project van De Balie is. Dergelijk partnerschap is heel strategisch en we zullen de komende jaren dergelijke projecten zeker verder moeten uitbreiden. Maar het idee van content partners vinden en er gemeenschappelijke projecten mee ontplooien is niet de enige manier waarop het zou kunnen werken. Ook een gemeenschap in DDS kan een content partner zijn. Alleen gaat het in dat geval niet om een gezamenlijk project (in de regel niet althans), maar om informatie die vanuit een bestaande groep doordringt tot aan de oppervlakte van DDS, tot aan de redactionele laag zou je kunnen zeggen. Het syteem zou een aantal lagen kunnen kennen, volgens het poortsysteem. Er is een algemene poort, vanwaaruit informatie over de hele stad wordt aangeboden, maar er is ook de specifieke poort, die een onderdeel van DDS ontsluit. Dat kan dezelfde pagina zijn die door een database gevoed wordt uiteraard.
    Het idee is heel eenvoudig. De bewoners van de metro bijvoorbeeld maken eens in de twee weken een krantje. Hebben een eigen nieuwspagina, een eigen agenda, et cetera. De kern van metrogebruikers kijkt daar regelmatig, maar de informatie op die pagina komt nooit bovendrijven in de "hogere" lagen van DDS. En dat terwijl nieuws over de metro niet alleen leuk en interessant is voor mensen die al in de metro komen. Ik kom nooit in Afghanistan, maar lees er wel over in de krant. Ik ga nooit naar concerten van Prince, maar lees wel de recensies van zijn optredens. Zo ben ik ook geen bezoeker van de metro, maar wel geinteresseerd in wat zich daar allemaal afspeelt. DDS moet een manier zien te vinden om de content die binnen al die verschillende gemeenschappen ontstaat (Digistad, NowMoo, Metro, schakers, motorfietsers, Bruine Kroeg, Digitale Villawijk) boven te laten drijven in een centrale site. Dat kan uiteraard door een grote redactie te formeren die voortdurend door de stad surft op zoek naar nieuws. Maar veel slimmer zou het zijn als DDS invesnteert in een content netwerk. De groepje schakers in DDS post nu wel een kort stukje in dds.agenda als er weer iets is om te melden, maar stuurt zo'n berichtje niet door naar de redactie, de NowMoo-krant wordt zelfs nauwelijks gelezen door ons omdat we niet weten wanneer het krantje verschijnt. Soms werk het al zo zoals het zou moeten werken: ik krijg regelmatig kant en klare stukjes aangeleverd van de maker en beheerder van de Digitale Villawijk. Ik herschrijf ze en plaats ze in Het Laatste Nieuws. Hetzelfde geldt voor L.J.Coster, ook zij sturen min of meer plaatsbare stukjes. Dat zijn dus kleine content partners: ze verschaffen mij kant en klare informatie over iets dat in DDS gebeurt en ik lever een minimale redactionele prestatie.
    Elke gemeenschap en elke site-eigenaar in DDS kan een content partner zijn. Alleen de omgeving waarin DDS hun content plaatst is een redactionele omgeving waar kwaliteitseisen en schifting een duidelijke rol spelen. Een dergelijke omgeving blijft alleen interessant als de content hoogwaardig is. Context bieden en iedereen alles laten schrijven is geen optie.

    Europese perspectieven

    Het enige wat ik over het faciliteren van gemeenschappen te melden heb in relatie tot Europa is dat schaalvergroting een groot effect zal hebben op de vitaliteit van de gemeenschappen die door ons gefaciliteerd worden. Dat dat belang ook commercieel van aard kan zijn moge duidelijk zijn. Die gemeenschappen maken allemaal gebruik van DDS-faciliteiten, en het is net als met conventionele media: hoe meer mensen er kijken of gebruiik van maken, hoe interessanter.
    Vooralsnog heb ik weinig andere opmerking in relatie tot Europa en mijn beleidslijn, of het moet zijn dat het europese publieke debat via onze systemen gefaciliteerd zou moeten worden, met steun van de europese commissie. Maar dat is meer statement dan een plan.

    Een paar voorbeelden van gemeenschappen met websites:

    IRC

    Kanaal: gay.nl
    Website: http://www.gaynl.demon.nl/

    Kanaal: gayteen.nl
    Website: http://come.to/gayteen.nl

    Usenet

    Nieuwsgroep: nl.motorfiets
    Website: http://huizen.dds.nl/~moorrees/faq

    DDS Café

    Café: http://www.dds.nl/plein/tourist/cafe
    Website: http://huizen.dds.nl/~eeke


    © copyright 2003 Jeroen van Kan