Programmalijn 1: De infrastructuur van de webgemeenschap
Inleiding
De beleidslijn die ik onder mijn hoede krijg heeft alles te maken met
groepsvorming en communicatie. Maar om daarmee te stellen dat de
voornaamste rol die DDS binnen die beleidslijn speelt facilitair van aard
is, zou een misvatting zijn. Het gaat hier niet alleen om het tegemoet
komen aan de specifieke behoeften van verschillende groepen op het net.
Dat is context providen in zijn meest rigide vorm, en al eerder heb ik
opgemerkt dat dat concept dringend aan herziening toe is. Het gaat ook om
het creëren van hoogwaardige omgevingen, en die ontstaan niet door het
bieden van context alleen. De randvoorwaardelijke taak is een
zwaarwegende, maar je daartoe beperken resulteert niet in het gewenste
effect. Je rol is voortdurend sturend van aard.
In dit stuk wil ik proberen invulling te geven aan een aantal nieuwe
concepten. Sommige van die concepten zijn al ter sprake gekomen in de
tussenraportage over de nieuwe interface, andere zijn nog niet eerder
gedetailleerd uitgewerkt. Ook hier zal alleen een mogelijk beleid worden
geschetst. Het betreft ook dit keer geen blauwdruk, maar een persoonlijke
verkenning van een beleidsterrein. Of de hier voorgestelde invulling de
meest gewenste is en of de richting die ik aangeef ook de richting is
waarin DDS wil dat de beleidslijn verder ontwikkeld wordt zal nog moeten
blijken.
Ik wil me in deze paar bladzijden ook niet helemaal beperken tot mijn
eigen beleidsterrein. Hoewel, ik wil ook nog een aantal opmerkingen maken
over de rol van De Digitale Stad op het net. Soms in relatie tot mijn
gebied, maar soms ook in relatie tot andere gebieden. Tot slot zal ik ook
nog even ingaan op mijn beleidsterrein in relatie tot Europa, zoals
gevraagd was.
Faciliteren gemeenschappen
De meeste websites op het net geven uitsluitend aanleiding tot
traditioneel consumentisme. Er wordt informatie op aangeboden over een
bepaald onderwerp, wie opmerkingen heeft kan die mailen aan de maker of
de beheerder van de site en in het allergunstigste geval kunnen
opmerkingen over de pagina in een gastenboek worden geplaatst. In dat
opzicht verschilt een website over, laten we zeggen, het opvoeden van
kinderen niet wezenlijk van een tijdschrift of een televisieprogramma. In
de tijdschriftenbranche heeft de opkomst van de nieuwe media in ieder
geval één belangrijk nieuw inzicht gebracht: het lezerspubliek van de
Libelle is een virtuele gemeenschap. Zo virtueel dat die gemeenschap niet
met elkaar verbonden is. Het is een theoretische gemeenschap, een
verzameling mensen met gelijke belangstelling die niet beschikt over een
communicatienetwerk. Een niet-ontsloten gemeenschap zou je kunnen. Want
de communicatie-infrastructuur, de technologie die de groep tot een
werkelijke gemeenschap zou kunnen laten uitgroeien, ontbreekt. De
lezeressen van de Libelle kunnen uitsluitend via de brievenrubriek van
het blad met elkaar communiceren, wat volstrekt onvoldoende is om een
gemeenschap op te funderen. Er is hier geen sprake van een gemeenschap,
maar van een groep consumenten.
Het ontbreken van een communicatie-infrastructuur is in het geval van de
Libelle inherent aan het gekozen medium. Het is onmogelijk het blad op
zichzelf tot het voertuig van onderlinge communicatie te maken.
Uitgeverijen zijn wel bezig met het bedenken van strategieën om hun
lezerspubliek (uiteraard voornamelijk gemotiveerd vanuit hun commerciële
doelstellingen) in een netwerk aan elkaar te verbinden, maar veel
vruchten zal dat voorlopig nog niet afwerpen. De onlangs gelanceerde
Libellesite zal weinig verandering brengen. Er wordt op die plek geen
enkele poging ondernomen de basis te leggen voor het laten ontstaan van
een gemeenschap.
Het televisiestation TMF doet dat anders. Die heeft als eerste grote
zender het (commerciële) belang ingezien van het met elkaar in contact
brengen van de trouwe kijkers. De chatpagina van TMF is de meestbezochte
chatsite van Nederland geworden inmiddels. Voor TMF houdt de winst daar
op. Voor DDS zou het pas vanaf dat punt interessant worden.
Aangezien het net jong is als medium heeft het zijn eigen vormtaal nog
niet gevonden. Het is al zo vaak gememoreerd dat elk nieuw medium zich in
eerste instantie toelegde op het imiteren van een bestaand medium: de
eerste films bijvoorbeeld bestonden uit registraties van toneelstukken.
In dat prille stadium verkeert het web ook nog steeds. De meeste websites
zijn een imitatie van bestaand drukwerk. Bedrijven kopieren hun folder op
het net en denken daarmee klaar te zijn voor het tijdperk van de nieuwe
media. Particulieren zetten uitgebreide informatiesites op over zeer
specifieke onderwerpen, maar missen de kennis of de wil om de
bijbehorende groep (in potentie aanwezig welteverstaan) te faciliteren,
om onderlinge communicatie mogelijk te maken. En juist daarin schuilt de
allergrootste uitdaging van de komende jaren. Ons adagium bij de
workshops over de nieuwe interface was: we willen informatie in
communicatie-omgevingen brengen. Als slogan klinkt die zin mooi, maar
uiteindelijk is het een loze kreet. Het omgekeerde is ook nog steeds niet
gerealiseerd: communicatie in informatie-omgevingen brengen. Wat we
nastreven is in veel gevallen een symbiose, een functioneel samenvallen
van informatie en communicatie. De vormtaal van de website dient niet
meer alleen door informatie maar ook door communicatie bepaald te worden.
Die twee vormen de twee vaste componenten van elke site, als
geintegreerde onderdelen. Ze dienen de kenmerken te zijn van een goede
site.
DDS zal zich toe moeten gaan leggen op het faciliteren van die
communicatie, op het aanleggen van de infrastructuur voor een onderling
netwerk en het aanbieden van de tools om een actieve gemeenschap te
vormen op het net. Dat sluit grotendeels aan bij wat ik schreef over
gemeenschappen in het interfacestuk. Daarin probeerde ik een definitie te
geven van een gemeenschap. Wat zijn de kenmerken? Wat zijn de behoeften?
Ik hoef die poging daarom hier niet te herhalen.
De rol van DDS zou er dus eentje moeten zijn van
communicatie-ontsluiter, een bouwer van netwerken, en ook een aanreiker
van tools die binnen een bepaalde gemeenschap wenselijk of noodzakelijk
zijn. Dat is een fundamentele verschuiving. Ons accent heeft ooit gelegen
op free access. Die rol herdefinieren we nu. Het gaat niet meer om het
verlenen van toegang tot het net - een achterhaalde doelstelling
inmiddels - maar toegang tot elkaar. In die infrastructuur is te weinig
geïnvesteerd. De gemeenschappen die op het net bestaan zijn autonoom,
zijn niet gestuurd en niet gefaciliteerd door organisaties. Kijk naar
IRC, waar nooit enige organisatie een regulerende of faciliterende rol
heeft gespeeld en waar vele echte gemeenschappen ontstaan zijn. Maar
daarmee zijn we al bij het volgende onderdeel aanbelandt. Ik wilde me nog
even concentreren op websites, die communicatieloze brochures op het net.
Het is heel voorstelbaar dat een informatiepagina geen deel uitmaakt van
DDS maar bij een provider staat, maar dat de bijbehorende gemeenschap
zich binnen DDS bevindt. DDS als leverancier van een community button die
iedereen op zijn homepage zou kunnen zetten. Wij faciliteren de
gemeenschap. Een pagina die helemaal gewijd is aan bijvoorbeeld het
sparen van sigarenbandjes kan dan eindelijk de bijbehorende gemeenschap
ontsluiten, die bestaat uit de talloze bezoekers die er zoeken naar
informatie. Er is een gemeenschappelijke webruimte waar op allerlei
mogelijke manieren kan worden gecommuniceerd, zowel vluchtig in een chat
als langlopender in bijvoorbeeld een applicatie als Stickit. Het kan
uiteraard heel goed zijn dat meerdere webiste geclusterd worden rond zo'n
omgeving, als blijkt dat er over één onderwerp meerdere goede sites
bestaan (over Suske en Wiske bijvoorbeeld bestaan vier hele mooie, zeer
uitgebreide websites).
Resumerend zou je dus kunnen stellen dat DDS niet alleen een
ontwikkeling doormaakt van context provider naar content provider, maar
ook van access facilitator naar community facilitator. Tools for all
(vondst van Nina), in casu communicatietools.
En dan nu naar de bestaande gemeenschappen. Ook daarvoor kan ik verwijzen
naar het stuk over de nieuwe interface. Ik wilde alleen hier iets dieper
ingaan op het daar geschetste concept.
Gemeenschappen zijn nauwelijks te vinden op webpagina's, ook al begint
dat langzamerhand te komen nu er steeds meer javachats op het net
verschijnen. Maar toch blijven die omgevingen vaak slappe aftreksels van
veel interessantere omgevingen, zoals bijvoorbeeld IRC, een in veel
opzichten bijna obscuur gebied. Bijna net zo ondergronds als de metro van
DDS. Ten onrechte. Voor iedereen die virtuele gemeenschappen interessant
vindt is kennis van IRC een voorwaarde. Maar er zijn nog meer plekken
waar actieve gemeenschappen zijn ontstaan. Usenet bijvoorbeeld. In dit
verband wil ik nog wel opnieuw verwijzen naar nl.motorfiets, een
nieuwsgroep waarin informatie wordt uitgewisseld over bijvoorbeeld
motoronderdelen en te houden bijeenkomsten. Maar ook nieuwsgroepen als
nl.media.radio, of nl.politiek vormen min of meer hechte gemeenschappen
die bestaan uit een harde actieve kern en daaromheen een vaker
wisselende, minder vaak bijdragende subgroep. De harde kern wordt
omsloten door een tweede ring incidentelere bezoekers. Dat model tref je
overal weer aan, zowel op IRC als op Usenet.
Met Usenet en IRC hebben we de twee belangrijkste gebieden genoemd. Als
derde zou je daar ICQ nog bij kunnen zetten. Het programma is erg in
opmars en biedt steeds leukere en steeds interessantere nieuwigheden. Het
heeft vele kenmerken die ook onderdeel zouden kunnen zijn van onze nieuwe
interface. Maar daarover staat elders al meer. Nu wil ik me even
concentreren op IRC en Usenet als de twee voornaamste gemeenschapsgebieden.
IRC
Voor iedereen die het niet kent: IRC staat voor Internet Relay Chat. Het
systeem is al oud en al vaak dood verklaard. De tijd dat het web gaat
kunnen wat IRC kan is nabij en dus is de dood van IRC een kwestie van
tijd. Maar ondanks het hooggestemd weboptimisme is IRC nog steeds een
gebied dat veel interessantere mogelijkheden biedt dan het web. Ook
javachat is niet de grote verzoener. Het zal nog een flinke tijd duren
voordat chat in webomgevingen echt ideaal is.
IRC is een gebied dat je kunt betreden door gebruik te maken van een
programmaatje, Er zijn er meerdere, maar verreweg de meestgebruikte is
mIRC. (Het is te downloaden op http://www.nip.nl/mirc/get.html.) Met dat
programma leg je contact met een IRC-server (irc.xs4all.nl) en vanaf dat
moment kun je alle kanalen op die er op IRC zijn. Dat vergt wat gepuzzel.
Op IRC ontdek je pas gaandeweg wat leuk is en wat niet. Er bestaat geen
kaart van het gebied.
Laat ik één IRC-gemeenschap als voorbeeld nemen: gay.nl. Dat kanaal
wordt zo'n tien tot twintig keer meer bezocht dan ons homocafé. Het is
kortom drukbezocht. En het is een zeer hechte gemeenschap. Iedereen kent
elkaar. Op het kanaal wordt gechat, geroddeld, bestandjes uitgewisseld,
gepraat over programma's, bosjes bloemen aangeboden in ascii-art... Het
is kortom een levendige gemeenschap.
De grote kracht van IRC is samen te vatten in een paar functionaliteiten:
je kunt met elkaar in één ruimte chatten of met z'n tweeen apart. Je kunt
ook een (tijdelijk) nieuw kanaal beginnen en daar met een kleine groep
praten. Je kunt elkaar makkelijk bestanden sturen met dcc. Je kunt
meerdere privé- en groepchats tegelijkertijd open hebben staan en
daartussen heen en weer zappen. Er zijn ops (medechatters die een beetje
toezicht houden) die vervelende mensen van het kanaal gooien.
IRC-kanalen hebben geen geheugen. Alles gebeurt op het moment dat je er
bent. Er is geen gemeenschappelijke ruimte voor de groep. Die ruimte
wordt meestal door de harde kern van een IRC-groep gecreeerd op het web.
Er wordt een website gemaakt waar FAQ's op te vinden zijn, verhaaltjes
uit het kanaal op worden geplaatst (de geschiedenis van het kanaal wordt
gedocumenteerd kortom), agenda van IRL-ontmoetingen worden bijgehouden,
een serie fotootjes en beschrijvingen worden neergezet van stamgasten, et
cetera. Kortom, alles waar geen plaats voor is in de groep maar wel
bepalend is voor het wij-gevoel van de gemeenschap is daar te vinden.
Maar wat je ook ziet is dat dit soort sites bij voortduring verhuizen.
Iemand die vaak op het kanaal komt plaats de pagina bij zijn eigen
provider, krijgt daar genoeg van of komt minder op het kanaal en wil er
vanaf, en dus verdwijnt de site naar een andere plek. Het zijn nomadische
sites en ze veranderen voortdurend van beheerder.
Wat De Digitale Stad zou moeten doen is die sites faciliteren, die
IRC-gemeenschappen voorzien van een gemeenschappelijke webruimte en van
een aantal (communicatie)tools. Een IRC-gemeenschap heeft bijvoorbeeld
grote behoefte aan een soort Usenetsysteem, juist omdat gelijktijdige
aanwezigheid zo allesbepalend is op een IRC-kanaal. En er is nog nooit
iemand opgekomen om aan een IRC-kanaal een nieuwsgroep te koppelen.
Vanuit een IRC-gemeenschap zou bijvoorbeeld veel behoefte zijn aan
Stickit. Maar je kan ook denken aan het ontsluiten van het kanaal op een
webpagina. Het is mogelijk om de chat die daar plaatsvindt zichtbaar te
maken op een webpagina, zoals het ook mogelijk is daar een lijst te geven
van de mensen die op het moment dat jij op die pagina bent ook online
zijn.
Ook het faciliteren van die IRC-gemeenschappen past weer geheel binnen
die nieuw geijkte doelstelling: (potentiele) gemeenschappen faciliteren,
de infrastructuur leveren voor virtual communities.
Usenet
Nieuwsgroepen hoef ik niet te introduceren. Ze worden ook steeds minder
belangrijk gevonden. Door DDS bijvoorbeeld. We hebben er nooit een
prioriteit van gemaakt. De meeste nieuwsgroepen van DDS zijn op sterven
na dood. Maar daarbuiten bestaan een aantal hechte gemeenschappen. In dit
verband is al een paar keer verwezen naar nl.motorfiets. Die nieuwsgroep
heeft een uitgebreide site bij De Digitale Stad waar alle informatie over
de nieuwsgroep is te vinden, ook weer een serie fotootjes van de harde
kern, ook weer de FAQ's en ook weer de agenda. Dezelfde ingredienten
waaruit al die sites bestaan die zijn voortgekomen uit Usenet- of
IRC-groepen. Maar vanuit Usenet is er toch een iets andere behoefte. Op
IRC is het de gelijktijdigheid van de aanwezigheid die de communicatie
bepaalt. Om dat te ondervangen is er een webpagina. Op Usenet is dat
andersom: daar is juist weer behoefte aan een directere vorm van
communicatie. Gelijktijdigheid speelt geen rol op Usenet. Het is geen
chat. En aan een dergelijke chat zou wel behoefte zijn. De mogelijkheid
ook diect te kunnen communiceren met iemand anders van de groep of een
aantal mensen van die groep is zeer aantrekkelijk. De nieuwsgroep zelf
blijft het gemeenschappelijk geheugen, blijft de voornaamste
discussieplek, maar voor het simpelweg babbelen met elkaar is er de
chatpagina.
Ook hier geldt weer: groepen creëren zelfstandig hun eigen webplekken,
maar kunnen daar maar tot op zekere hoogte invulling aan geven. Ze hebben
niet de tools tot hun beschikking om helemaal in de behoefte van de groep
te kunnen voorzien. Daar begint de rol van DDS. Virtuele ruimte voor
groepen, ruimten die door meerdere leden van een groep kunnen worden
beheerd, met daaraan gekoppeld functionaliteiten die vanuit die groep
interessant zijn. Stickit voor IRC bijvoorbeeld, en een chat voor Usenet.
Creëren van gemeenschappen
Voor dit onderdeel kan ik ook weer deels verwijzen naar de teksten in de
tussenrapportage. Ik heb het nu steeds gehad over het faciliteren van
bestaande gemeenschappen, maar DDS moet uiteraard ook een actieve rol
spelen bij het creëren van nieuwe gemeenschappen. In het stuk over de
nieuwe interface lanceerde ik het idee voor een Community Builder, een
engine die communicatie ontsluit en er faciliteiten aan verbindt. Die
egine zou niet alleen moeten werken als een people finder, als een
machine die voor jou uitzoekt welke mensen er nog meer geinteresseerd
zijn in Suske en Wiske, vogelkijken of oldtimers - om maar drie
willekeurige onderwerpen te noemen - maar je ook naar de juiste plek
toeleidt. Misschien is er wel een IRC-kanaal voor liefhebbers van Suske
en Wiske, of een nieuwsgroep over vogelkijken, en een website met
chatfaciliteiten over oldtimers. Of misschien bestaat een dergelijke
groep niet en vindt de zoeker geen gemeenschaop waar hij of zij
aansluiting bij zou kunnen vinden. In dat geval onthoudt de engine dat er
iemand is geweest die gezocht heeft op, laten we zeggen, boeken van
Godfried Bomans. Op het moment dat opnieuw iemand de naam Godfried Bomans
invoert, krijgt de eerste zoeker daar bericht van. Ze worden met elkaar
in contact gebracht. Overstijgt het aantal mensen dat Bomans als
trefwoord heeft ingevoerd de tien, dan wordt automatisch een gebiedje
opengesteld voor deze groep, een communicatie-omgeving, die zou kunnen
groeien als daar behoefte aan blijkt te zijn. Rond die omgeving kunnen
allerlei gerelateerde sites gegroepeerd worden. De engine werkt ook als
een search engine en heeft dus ook de beschikking over dat soort
gegevens. Hoeveel pagina's over Godfried Bomans zijn er. Die kunnen op
een centrale plek ontsloten worden door ze (ook fysiek) te groeperen rond
de webplek van de gemeenschap.
Pleinen zijn gemeenschapsplekken. Er moet zowel een markt gehouden
kunnen worden als een verhit politiek debat plaats kunnen vinden. In mijn
interfacestuk noemde ik dat de agora, de plek vanwaaruit in de Griekse
oudheid politiek bedreven werd, maar waar ook groente en fruit werd
verkocht. Zo'n soort plek zou de gemeenschapsplek in De Digitale Stad
moeten worden. De pleinenmetafoor is nog lang niet sleets.
Het aanleggen van een content netwerk
De Balie is een content partner. DDS levert de virtuele ruimte, heeft een
actieve rol in het bepalen en vormgeven van de inhoud daarvan en
profileert zich als partner in een project dat in eerste aanleg een
project van De Balie is. Dergelijk partnerschap is heel strategisch en we
zullen de komende jaren dergelijke projecten zeker verder moeten
uitbreiden. Maar het idee van content partners vinden en er
gemeenschappelijke projecten mee ontplooien is niet de enige manier
waarop het zou kunnen werken. Ook een gemeenschap in DDS kan een content
partner zijn. Alleen gaat het in dat geval niet om een gezamenlijk
project (in de regel niet althans), maar om informatie die vanuit een
bestaande groep doordringt tot aan de oppervlakte van DDS, tot aan de
redactionele laag zou je kunnen zeggen. Het syteem zou een aantal lagen
kunnen kennen, volgens het poortsysteem. Er is een algemene poort,
vanwaaruit informatie over de hele stad wordt aangeboden, maar er is ook
de specifieke poort, die een onderdeel van DDS ontsluit. Dat kan dezelfde
pagina zijn die door een database gevoed wordt uiteraard.
Het idee is heel eenvoudig. De bewoners van de metro bijvoorbeeld maken
eens in de twee weken een krantje. Hebben een eigen nieuwspagina, een
eigen agenda, et cetera. De kern van metrogebruikers kijkt daar
regelmatig, maar de informatie op die pagina komt nooit bovendrijven in
de "hogere" lagen van DDS. En dat terwijl nieuws over de metro niet
alleen leuk en interessant is voor mensen die al in de metro komen. Ik
kom nooit in Afghanistan, maar lees er wel over in de krant. Ik ga nooit
naar concerten van Prince, maar lees wel de recensies van zijn optredens.
Zo ben ik ook geen bezoeker van de metro, maar wel geinteresseerd in wat
zich daar allemaal afspeelt. DDS moet een manier zien te vinden om de
content die binnen al die verschillende gemeenschappen ontstaat
(Digistad, NowMoo, Metro, schakers, motorfietsers, Bruine Kroeg, Digitale
Villawijk) boven te laten drijven in een centrale site. Dat kan uiteraard
door een grote redactie te formeren die voortdurend door de stad surft op
zoek naar nieuws. Maar veel slimmer zou het zijn als DDS invesnteert in
een content netwerk. De groepje schakers in DDS post nu wel een kort
stukje in dds.agenda als er weer iets is om te melden, maar stuurt zo'n
berichtje niet door naar de redactie, de NowMoo-krant wordt zelfs
nauwelijks gelezen door ons omdat we niet weten wanneer het krantje
verschijnt. Soms werk het al zo zoals het zou moeten werken: ik krijg
regelmatig kant en klare stukjes aangeleverd van de maker en beheerder
van de Digitale Villawijk. Ik herschrijf ze en plaats ze in Het Laatste
Nieuws. Hetzelfde geldt voor L.J.Coster, ook zij sturen min of meer
plaatsbare stukjes. Dat zijn dus kleine content partners: ze verschaffen
mij kant en klare informatie over iets dat in DDS gebeurt en ik lever een
minimale redactionele prestatie.
Elke gemeenschap en elke site-eigenaar in DDS kan een content partner
zijn. Alleen de omgeving waarin DDS hun content plaatst is een
redactionele omgeving waar kwaliteitseisen en schifting een duidelijke
rol spelen. Een dergelijke omgeving blijft alleen interessant als de
content hoogwaardig is. Context bieden en iedereen alles laten schrijven
is geen optie.
Europese perspectieven
Het enige wat ik over het faciliteren van gemeenschappen te melden heb in
relatie tot Europa is dat schaalvergroting een groot effect zal hebben op
de vitaliteit van de gemeenschappen die door ons gefaciliteerd worden.
Dat dat belang ook commercieel van aard kan zijn moge duidelijk zijn. Die
gemeenschappen maken allemaal gebruik van DDS-faciliteiten, en het is net
als met conventionele media: hoe meer mensen er kijken of gebruiik van
maken, hoe interessanter.
Vooralsnog heb ik weinig andere opmerking in relatie tot Europa en mijn
beleidslijn, of het moet zijn dat het europese publieke debat via onze
systemen gefaciliteerd zou moeten worden, met steun van de europese
commissie. Maar dat is meer statement dan een plan.
Een paar voorbeelden van gemeenschappen met websites:
IRC
Kanaal: gay.nl
Website: http://www.gaynl.demon.nl/
Kanaal: gayteen.nl
Website: http://come.to/gayteen.nl
Usenet
Nieuwsgroep: nl.motorfiets
Website: http://huizen.dds.nl/~moorrees/faq
DDS Café
Café: http://www.dds.nl/plein/tourist/cafe
Website: http://huizen.dds.nl/~eeke