Mobiel bellen
"Als je echt belangrijk bent, ben je nooit bereikbaar" merkte cabaretier Youp van ‘t Hek op toen
de mobiele telefoon nog maar net aan zijn opmars begonnen was. Toen was het apparaat een
statussymbool. De bezitter ervan was rijk. Intussen is dat radicaal veranderd. Het is niet meer
de door Van 't Hek belachelijk gemaakte patser die een mobiele telefoon bezit. Het apparaat is
gedomesticeerd. Vooral een apparaat voor de onbelangrijke man. Belangrijke mannen zullen
altijd onbereikbaar blijven, welke communicatierevolutie zich ook zal voordoen.
Dat is het voorrecht van belangrijk zijn.
Het bezit van een mobiel toestel is sociale dwang geworden. Wie er niet over beschikt plaatst zichzelf
buiten de sociale orde. Het niet hebben van zo’n apparaat is een statement. Je komt onherroepelijk
terecht in het kamp van degenen die weigeren deel uit te maken van de wereld van
de permanent bereikbaren. Zo repressief kunnen nieuwe vindingen zijn, dat ze degenen die zich
aan het gebruik ervan onttrekken tot buitenstaander maken. Tot tegenstander soms zelfs, want
het afwijzen van het nieuwe instrument kan nooit anders zijn dan verzet. Zoals het niet hebben
van een televisie ook nooit gezien wordt als een toevalligheid, maar altijd als een afwijzing van
consumentisme en plat vermaak. Zelfs het meest onschuldige niet-handelen kan je tot
tegenstander maken.
Onbereikbaarheid is een zonderling fenomeen geworden. Iets voor ouderen en geestelijk
minder bedeelden. In onze nieuwe wereld is iedereen altijd bereikbaar. Het bezit van een
mobiele telefoon is geen keuze meer maar dwang. Wie niet permanent bereikbaar is mist
opdrachten, hoort pas veel later wat wie heeft beslist en waarom, verneemt het nieuws pas bij
thuiskomst van het antwoordapparaat. Een luxe kortom die je je alleen kunt veroorloven als je
echt belangrijk bent.
Ondertussen vormt de mobiele telefoon een enorme inbreuk op ons dagelijks leven. Wie z’n
toestel uitzet voelt zich voortdurend schuldig en denkt iets belangrijks te missen, wie niet
opneemt voelt zich even schuldig en kan het toch niet laten degene die heeft gebeld alsnog
terug te bellen. "Belde jij me net? Ja, ik stond net bij de kassa". De tijd dat niemand wist waar
je was is voorbij. De tijd dat onbereikbaarheid nog gemeengoed was is over. Overal waar je
gaat krijg je diezelfde vraag: "Waar ben je nu?" Het is de meest gestelde mobiele vraag, en
tegelijk ook de meest benauwende.
Je kunt tegenwerpen dat de mobiele telefoon ook z’n voordelen heeft. Het is ons bijvoorbeeld
voor het eerst in de geschiedenis vergund permanent in contact te staan met ons sociale
netwerk. Waar we ook zijn, we zijn met een onzichtbare draad verbonden met dat hele stelsel
van familie en vrienden waar we deel van uitmaken. Op elke gewenste plek kunnen we
communiceren met onze geliefde, onze bejaarde vader of moeder, en onze buurvrouw inlichten
over hoe heet de melk mag zijn die in de fles gestopt moet worden. Wat een zege!
Dat sociale netwerk is weliswaar permanent toegankelijk geworden voor ons en niet meer
geketend door fysieke beperkingen, maar die permanente beschikbaarheid tast datzelfde
netwerk niettemin aan. Een paar telefoontjes met moeder volstaan. Je hoeft er niet meer langs.
Koffie drinken met de buurvrouw hoeft niet zonodig, je kunt het gebruik van de bijgeleverde
luiers ook heel goed uitleggen terwijl je in de file staat. In de mobiele wereld is filetijd
quality time. Een groot deel van je sociale leven speelt zich daar in af. "Zo gezellig
bijgekletst met Karin!" Het scheelt koffie, het scheelt tijd, het scheelt gedoe.
Je zou een hele studie kunnen wijden aan het verschil tussen leven in het mobiele tijdperk en
leven in het tijdperk daarvoor. Twee werelden. Zoals alle ingrijpende uitvindingen is ook deze
onmiddellijk ingeburgerd, kan niemand zich een wereld zonder meer voorstellen. Juist die
vanzelfsprekendheid vertroebelt. Hoe ingrijpend onze nieuw bevochten mobiliteit ons leven
heeft veranderd onttrekt zich aan het zicht juist omdat het fenomeen zo snel om zich heen heeft
gegrepen.