Keywords: Philosophy, scepticism

============ Boekbespreking ============

Verschenen in Skepter 10(1) (1997) pp.44-45

Het Dubieuze Denken

Bart Koene

Het scepticisme, het alles in twijfel trekken, gold tot voor kort nog als een ziekelijke dwaling binnen de filosofie. Maar die opvatting is verleden tijd. Scepsis is in, zo blijkt uit een recent verschenen bundel opstellen.

Veel boeken over de geschiedenis van de filosofie behandelen scepticisme hooguit terloops. Dat terwijl scepsis toch een belangrijke bron is voor filosofie. Het Dubieuze Denken toont dat heel duidelijk aan. Het eerste deel is geschreven vanuit historisch perspectief, in het tweede deel ligt het accent op verschillende vormen van scepticisme (of wat daar voor doorgaat). Het grote aantal katholieke bijdragen aan dit boek is overigens opvallend: alleen de hoogleraren Arjo Vanderjagt en Theo Verbeek zijn niet aan een katholieke universiteit verbonden. Samensteller van deze bundel is Patricia de Martelaere (geb. 1957), hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Brussel.

De eerste scepticus is Pyrrho van Elis (ca. 365-270 v.C.). Over deze legendarische persoon is het volgende verhaal opgetekend: Pyrrho trok met zijn leermeester Anaxarchus van Abdera in het gevolg van Alexander de Grote door AziÎ. Op een bepaald moment komt Anaxarchus in het moeras terecht, maar Pyrrho wandelt langs de plaats waar zijn leermeester dreigt te verdrinken. Andere reisgenoten redden Anaxarchus en maken Pyrrho verwijten, terwijl Anaxarchus zelf zijn leerling prijst vanwege zijn onverschilligheid en harteloosheid.

Pyrrho heeft helaas geen geschriften nagelaten, hetgeen wellicht eveneens samenhangt met zijn onverschilligheid voor anderen. De eerste bekende sceptische geschriften zijn veel later geschreven door Sextus Empiricus. In zijn befaamde boek over het pyrronisme schrijft hij:
'Scepticisme is een vermogen om tegenstellingen te plaatsen tegenover dingen die op welke wijze dan ook verschijnen en worden gedacht, met het resultaat dat we, vanwege de isostheneia van de dingen en stellingen die zijn aangevochten, eerst komen tot uitstel van oordeel en vervolgens tot gemoedsrust.' Met 'isostheneia' bedoelt hij de 'gelijkheid met betrekking tot overtuigd of niet overtuigd zijn'. Opvallend is trouwens dat het begrip 'twijfel' niet in zijn geschriften voorkomt. Dubieus kan men het denken van Sextus dus niet noemen. Een invloedrijke vertaling uit 1562, waarin het werkwoord aporo (=om een antwoord verlegen zitten) ten onrechte met dubito (=twijfelen) werd vertaald, heeft dit misverstand in de wereld geholpen.

Een geheel ander scepticisme komt aan de orde in het hoofdstuk van Arjo Vanderjagt over de grens van het denken in de christelijke oudheid, Middeleeuwen en de Renaissance. Hier is slechts sprake van een partieel scepticisme dat zich richt tegen de rede. God en zijn openbaring worden daarentegen niet in twijfel getrokken. Een ander verschil met de Griekse scepsis is het ontbreken van epoche, het opschorten van het oordeel, merkt Vanderjagt op (hij had het doel van de gemoedsrust, de ataraxia, toe kunnen voegen).

Minder donkere tijden worden besproken door Theo Verbeek. Hij beschrijft de 17de en 18de eeuw, de tijd van filosofen als Descartes, Berkeley en Hume. De eerstgenoemde is bekend van zijn zekerheid 'ik denk, dus ik ben', maar de Groningse hoogleraar filosofie Martinus Schoock (1614-1669) was van mening dat deze uitspraak slechts een schijnzekerheid is. Volgens deze scepticus zou men moeten redeneren: 'Het schijnt mij toe dat ik denk, dus lijkt het mij dat ik besta. Humes verhouding tot het scepticisme is allerminst eenduidig. Hij vond het scepticisme 'onweerlegbaar, en nochtans niet overtuigend'. Door zijn opvattingen over wetenschap, wonderen en religie en vanwege zijn streven naar natuurlijke verklaringen is hij te kwalificeren als naturalist, maar deze kant van zijn denken wordt vaak verwaarloosd ten opzichte van de sceptische, waardoor men hem als scepticus en niet als naturalist beschouwt. George Berkeley verdedigde in zijn Dialogues de 'common sense' en bond de strijd aan met het scepticisme.

Patricia de Martelaere, de samensteller van dit boek, schrijft in haar bijdrage, 'De scepsis voorbij: Darwin, Nietzsche en het 'scepticisme' in de twintigste eeuw', dat het hedendaagse denken niet met een filosoof, maar met een bioloog begint. Charles Darwin stelde met zijn The Origin of Species de traditionele mensopvattingen ter discussie: de christelijke scheppingsleer werd weerlegd en de platonistische metafysica onherstelbaar beschadigd. De Martelaere plaatst het begin van de moderne filosofie bij Friedrich Nietzsche. Of hij Darwin werkelijk gelezen en goed begrepen heeft, trekt de Belgische filosofe echter in twijfel. Zijn denken getuigt in ieder geval van de geest van het Darwinisme: hij beschouwt de mens namelijk als dier.

De 20ste eeuw is in haar ogen 'de eeuw van de grootste sceptici, die zich, vreemd genoeg, geen sceptici meer wensen te noemen.' Voor Wittgenstein is 'waar' in de eerste plaats een woord. Wittgenstein onderscheidt zich van Nietzsche doordat hij taal en kennis niet psychologisch-biologisch, maar eerder logisch en formeel benadert. Net als Hume kan men Wittgenstein, met zijn beschrijving van de dingen zoals we die in het dagelijks leven aantreffen, tot de naturalisten rekenen, ook al is hun filosofie nog zo verschillend. Als besluit van het historische gedeelte van het boek bespreekt ze het denken van Jacques Derrida (1930) en Richard Rorty (1931).

In het tweede deel van Het Dubieuze Denken noemt Paul van Tongeren het scepticisme de meest karakteristieke denkwijze van deze tijd. Scepticisme betekent hier vooral twijfel, geen aporie. De sfeer van het artikel toont de theologische achtergrond van de auteur. In zijn betoog speelt Nietzsche een voorname rol. Maar hij lijkt de filosoof die het christendom ontmaskerde als ressentiment en God dood verklaarde, nauwelijks te hebben verwerkt. De filosoof wordt met een godsdienstig sausje overgoten: 'een radicale transcendentie (...) spreekt ons aan en roept ons op.' Tot slot 'rest ons niets anders dan de paradoxale combinatie van toewijding en twijfel te doorstaan.'

Het betoog van Ton Derksen (over scepticisme met betrekking tot wetenschap) wordt ontsierd door onzakelijke opmerkingen, zoals bijvoorbeeld tegen Bas van Fraassen in een voetnoot: 'Dit antwoord grenst aan een kleinzielig, doorgeslagen scepticisme.' Opmerkelijk is ook zijn aanval op de 'fundamentele scepticus' (wie?) die volgens hem te hoge eisen stelt. Hij brengt tegen hem in: `volgens je eigen criteria weet ik eigenlijk niet zo zeker of je wel bestaat.' Als slotzin van een artikel komt dit nogal merkwaardig over.

Van twijfelachtiger kwaliteit is de bijdrage van Dieter Lesage over scepsiscultuur en cultuurscepticisme. Hij bekritiseert antropologen die onnadenkend zouden spreken over 'de' Japanner, 'de' Chinees, et cetera, terwijl hijzelf spreekt over 'de' racist en 'de' multiculturalist. Over Nietzsches 'God is dood' orakelt hij: 'Scepsis als cultuurfenomeen heeft echter misschien minder te maken met de dood van God als zodanig, dan wel met de manier waarop God gestorven is. God is namelijk gestorven in de instituties.' (Nietzsche zelf schrijft in De Vrolijke Wetenschap: 'Wij hebben hem gedood - jullie en ik!' Overigens schreef Hegel in 1802 al dat 'God zelf is dood' het gevoel is waarop de religie in de moderne tijd berust. Ook hier over instituties geen woord).

Het Dubieuze Denken is tot dan toe een goed leesbaar en informatief boek, maar grondig is het helaas niet. Veel meer is het stimulerende literatuur voor de geïnteresseerde leek die al enige kennis heeft van filosofie. Redacteur Patricia de Martelaere neemt zelf het allerlaatste hoofdstuk voor haar rekening ('Scepticisme: einde of begin van de filosofie?'), wederom een boeiende bijdrage, waarin Nietzsche, Wittgenstein, Derrida en Rorty aan de orde komen. Deze hedendaagse denkers hebben de ontkenning van ieder vast cognitief referentiekader met elkaar gemeen. Deze nieuwe vorm van scepticime noemt ze 'radicaal scepticisme' of 'anti-epistemologie'. Binnen dit intellectuele klimaat is een herwaardering van het scepticisme heel begrijpelijk. Men beschouwt het tegenwoordig als bron en drijfveer van de westerse wijsbegeerte. Voorlopig lijkt een einde van de filosofie dus niet in zicht.

Bart Koene is fysicus

Bij eindredactie heeft het tijdschrift dit artikel iets ingekort in verband met plaatsgebrek.

Patricia de Martelaere (red.), Het Dubieuze Denken. Geschiedenis en Vormen van Wijsgerig Scepticisme; met bijdragen van A.A. Derksen et al., Kok Agora/Pelckmans, Kampen/Kapellen, 1996, pp. 231, HFL 35,-

Reacties of commentaar: Bart Koene

© Copyright 1997 by L. Koene, Utrecht, The Netherlands