ANGST EN BOOSAARDIGE LACHJES

Recensie van deel 3 van Het Bureau

door Mirjam van Hengel

Het derde deel van J.J. Voskuils grote roman Het Bureau is persoonlijker en dramatischer dan de eerste twee.

Van de schrijver Willem Brakman is de uitspraak dat hij zich gebeurtenissen uit zijn leven vaak al begon te herinneren op het moment dat ze zich nog afspeelden. Die uitspraak had net zo goed afkomstig kunnen zijn van J.J. Voskuil, auteur van Het Bureau, de zevendelige cyclus waarvan onlangs het derde deel verscheen en die inmiddels in bepaalde kringen is uitgegroeid tot een kleine 'hype'. Wie Het Bureau leest - Voskuils verslag van Maarten Konings werkzame leven op het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde - ontkomt steeds minder aan de indruk dat Voskuil alle gebeurtenissen die op een of andere manier met dat deel van zijn leven samenhingen, heeft opgeslagen in een enorm 'herinneringsarchief': zorgvuldig bewaard voor het moment dat hij ze te boek kon gaan stellen.

In deel drie van Het Bureau; Plankton, wordt een paar keer een expliciete toespeling gemaakt op het feit dat alle observaties van Koning - Voskuils alter-ego - weleens de basis zouden kunnen gaan vormen voor een boek. 'Ik ben weleens bang dat jij later zo over ons gaat schrijven', huivert een van zijn collega's. 'Daar hoef je niet bang voor te zijn', repliceert Maarten. 'Daar zijn jullie te onbelangrijk voor.' Dat is een veelzeggend antwoord. In de eerste plaats omdat het Maarten iets stiekems en onbetrouwbaars geeft: hij heeft uiteindelijk immers wel degelijk dat boek geschreven.

In een recent artikel in Vrij Nederland, waarin de mensen die schuilgaan achter Voskuils personages zich uitlieten over 'hun auteur', bleek dan ook dat velen nu het onprettige idee hebben dat Voskuil dertig jaar lang als een soort verslaggever incognito op hun kantoor heeft rondgelopen. 'Achteraf denk ik: hij is een verborgen camera geweest', zei een van hen. En de collega's vroegen Voskuil herhaaldelijk: komt er een boek? Nee, zei hij dan steeds. Maar het kwam er wel en het spreekt tot de verbeelding dat het om bestaande mensen gaat die hun leven nu terugvinden in een boek, al ziet dat leven er dan anders uit dan ze het zelf geleefd dachten te hebben.

Dat laatste maakt Maartens uitspraak dat zijn collega's te onbelangrijk zouden zijn om te beschrijven om een tweede reden veelzeggend: de essentie van Het Bureau ligt niet in de beschrijving van die collega's. Voskuils opgetekende herinneringen zijn in eerste en laatste instantie het vertrekpunt voor een duizelingwekkend uitvoerig zelfportret. Het verhaal speelt zich af op het Bureau en beschrijft dus ook de mensen die daar werken, maar het gáát over Koning/Voskuil. Dat wordt in deel drie eens te meer duidelijk: Plankton is persoonlijker en aangrijpender dan de eerste twee delen.

Om te beginnen zijn er de expliciet dramatische ontwikkelingen: de dood van Konings vader en - als ware 'cliff-hanger' aan het eind - meneer Beerta die getroffen wordt door een beroerte. Hoewel Voskuil de beschrijving van Maartens leven in principe beperkt heeft tot het gedeelte dat te maken heeft met het Bureau, maakt hij steeds meer uitstapjes naar diens privéleven, naar het leven thuis (de beslotenheid van het kamertje waar hij gaat slapen als hij ruzie heeft met zijn vrouw Nicolien bijvoorbeeld), naar zijn vakanties in Frankrijk, naar het ziekenhuisbed van zijn vader. Vooral daar, in die zo door lichamelijkheid gedomineerde situatie, is een glimp op te vangen van een andere Maarten, een Maarten door andere ogen. Een opmerking van Nicolien over Maartens vader, bijna detonerend intiem en persoonlijk, snijdt dan plotseling door merg en been: 'Hij lijkt zo ontzettend op jou.(...) En ik vind het boeiend om iemand zo mee te maken. Ik kan er mijn ogen haast niet van af houden.'

Mooi is dat iemand als Nicolien door die uitstapjes een veel minder karikaturaal karakter krijgt dan ze had in Meneer Beerta en Vuile handen. Ze blijft Maarten weliswaar om de oren slaan met ijzige verwijten waartegen hij geen verweer heeft, stelt hem vragen waarop hij alleen maar de verkeerde antwoorden kan geven (niemand behalve Nicolien deugt immers! Zij is solidair! Zij is tegen werken! Tegen auto's! Zíj alleen is links!) en dringt hem meningen op ('dat vind jij toch zeker ook?') maar het wordt steeds duidelijker dat zij Maartens geweten of zijn goede 'ik' vertegenwoordigt. Hoe ongenuanceerd haar overtuigingen ook zijn (het is rechts om niet tegen werken te zijn en om te geloven dat Allende zelfmoord heeft gepleegd), ze doet waarin ze gelooft en zegt wat ze denkt - een vermogen dat Maarten steeds meer verliest. Wanneer hij speelt met de gedachte zijn ontslag te nemen, stelt hij zich het geluk voor als: 'Naar Nicolien! Naar huis! En nooit meer naar dat rotBureau!'

Het feit dat de privé-Maarten, met Nicolien in zijn kielzog, gaandeweg meer aandacht krijgt, is misschien wel meest kenmerkende van Plankton. Natuurlijk, het zwaartepunt van het verhaal ligt bij het Bureau. Er gebeurt weer van alles: Maarten maakt ruzie in de redactie van Ons Tijdschrift; heeft een aanvaring met collega's in het buitenland; blijft worstelen met de ziekmeldingen van collega nummer een en de horendol makende eisen alles in regels vast te leggen van collega nummer twee, maar daarnaast komt de lezer dichter op Konings eigen huid te zitten. Wat het 'zelfportret' betreft lijken de eerste twee delen - ondanks het feit dat die samen al goed zijn voor meer dan 1300 pagina's - vingeroefeningen geweest te zijn. Je zou kunnen zeggen dat Maarten Koning in Plankton pas echt mens van vlees en bloed wordt.

Juist omdat hij zo bang is voor intimiteit is iets al snel heel intiem: Maartens plotselinge huilbui bij het Wilhelmus op de radio, een concrete observatie over Nicolien in bed ('ze kwam overeind, in het vage donker zag hij de omtrek van haar lichaam'), een erotische droom over een van de meisjes van zijn afdeling, een vunzige grap van zijn collega's - waar hij dan prompt van schrikt. Herhaaldelijk overschrijdt Maarten de voor hem zo belangrijke grens tussen afstandelijkheid en intimiteit. Een schitterend voorbeeld is het verhaal van de pap: tijdens een koffiepauze heeft hij ten overstaan van zijn collega's een opmerking gemaakt die verkeerd gevallen is. Hij 'zocht naar een anekdote om de opmerking te neutraliseren. Hij herinnerde zich alleen zijn pap, die hij 's avonds klaarzette in de kast, erop vertrouwend dat hij haar de volgende ochtend zou kunnen eten, maar hij vond dat te intiem. De pap van de baas, daar praat men niet over. Een volwassen man van zevenenveertig die nog pap eet!'

De intimiteit van Plankton zit 'm vooral in de blik die Voskuil de lezer gunt op Maartens emotionele leven en reacties. Maarten laat zich in toenemende mate beheersen door de druk die van buitenaf op hem wordt uitgeoefend. Steeds duidelijker wordt dat zijn gedrag bijna uitsluitend gericht is op reageren en verdedigen, en voortkomt uit angst. Door alles en iedereen voelt hij zich bedreigd en een eigen doel streeft hij niet na - van buiten komen de impulsen, van binnen komt de angst. Steeds verbetener, geplaagd door steeds meer slapeloze nachten, migraine-aanvallen en maagklachten, probeert Maarten de wereld op afstand te houden.

Hoe groter de weerzin tegen zijn werk en de mensen, hoe meer hooi hij op zijn vork neemt, uit schuldgevoel omdát hij overal zo de pest aan heeft. Door te doen wat mensen van hem vragen hoopt hij ze op een afstand te houden en ruimte te scheppen. Maar de opeenstapeling van werk die dat oplevert, de woede over het feit dat anderen macht over hem hebben, leidt steeds vaker tot overspannen uitbarstingen. 'Als ik van mijn werk hield dan kon ik zeggen: Barst! En als ik van de mensen hield, dan kon ik zeggen dat ik er geen zin in heb! Maar ik heb de pest aan mijn werk! En ik heb de pest aan de mensen! En daarom is er geen oplossing, tenzij ik de kracht had om ze dood te maken!'

Maarten wordt gaandeweg cynischer en grimmiger, meer dan eens kunnen mensen maar het beste verbrand worden 'in hun eigen slaolie'. Wie zich voortdurend bedreigd voelt, kan grofweg twee dingen doen: wild om zich heen trappen of angstig wegkruipen. In de werkomgeving van het Bureau neigt Maarten naar het laatste; de agressie komt terecht in kleine boosaardige lachjes, akelig scherpe brieven en woedeuitbarstingen tegenover Nicolien. Dat dat niet genoeg is laat zich raden. Een leven lang in het teken van angst en onvermogen, dat vraagt om vergelding. Het spectaculaire van Het Bureau is misschien wel dat dat niet is uitgedraaid op een botte wraakactie waarbij alleen het Bureau het moet ontgelden. Voskuil spaart zijn alter-ego allerminst, etaleert al diens zwakheden en zelfs (hoewel bijna koket) de toenemende neiging tot zelfmedelijden. 'En wie zal ooit weten wat een aardige, sympathieke, niets eisende, vriendelijke, zachtaardige, menselijke man ik ben', dacht hij niet zonder zelfbeklag. Niemand toch immers?'.



© Mirjam van Hengel 1997

De tekst van deze recensie is beschikbaar gesteld door de auteur.
Oorspronkelijk gepubliceerd in Het Financieele Dagblad, maart 1997

Deze recensie maakt deel uit de de site: J.J. Voskuil: Het Bureau Feiten & Meningen

One page up

Deze pagina wordt onderhouden door Erik van Halsema