Aan het eind van zijn boek [1990] haalt Illich een van de mooiste zinnen aan die hij
van Hugo1 kent: Omnis natura
rationem parit, et nihil in universitate infecundum est. "Al het levende is zwanger
van zin en niets in de wereld is
onvruchtbaar"2. Op de bladzijde kan
de lezer schepsels ontmoeten die klaar staan om hun overlopen van 'zin' aan de lezer
over te dragen. Hierin ligt volgens Illich de sleutel tot het begrijpen van het
christelijke monastieke leven dat gewijd is aan het lezen. De natuur is zelf
ook een boek en het door mensen gemaakte boek is een beeld van het boek der
natuur. Het lezen van dit door mensen gemaakte boek noemt Illich
"kraamzorg"3. De bladzijden zijn vol
van zin. Dat is een wezenlijke karaktertrek van het boek. Door het lezen van het
boek wordt de natuur gelezen. Het lezen van het boek is een methode om al het
zinvolle dat zich in de natuur voordoet, tot je te nemen.
Het lezen is hierin dan ook niet een daad van abstractie maar een lichamelijke inspanning om deze geboorte van het zingevende tot stand te brengen. Illich gebruikt hiervoor het mooie beeld van de pelgrim: de pelgrim baant zich moeizaam maar gestaag een weg door de regels van de bladzijde. De gelezen woorden worden in het lichaam ingekerfd.
Maar steeds minder mensen maken deze pelgrimstocht door het boek. Ook het aspect van de lichamelijke inspanning die noodzakelijk is bij het lezen verdwijnt meer en meer. Dit is een gevolg van alle automatisering die sinds de twaalfde eeuw bij het lezen is geïntroduceerd. Veel lichamelijkheid bij het lezen die vroeger een noodzakelijkheid was en die een misschien onbekend maar wel essentieel onderdeel van het lezen vormde, is hiermee verdwenen. Dit is een aspect van de ontlichamelijking van het lezen sinds de twaalfde eeuw.
De zapcultuur die nauw in verband wordt gebracht met de omgang met de televisie, is ook in de elektronische tekstwereld van o.a. het internet te traceren. In die laatste context kan men de zapcultuur laten beginnen in de twaalfde eeuw wanneer de boeken voorzien gaan worden van indexen en hoofdstukindelingen.
Het scheiden van de tekst en de drager is niet een ontwikkeling die pas komt opzetten wanneer teksten elektronisch gerepresenteerd gaan worden. De principiële beweging daar naar toe wordt reeds gemaakt met teksttechnologische vernieuwingen zoals Illich die in zijn genoemde boek laat zien. In de twaalfde eeuw wordt een ontwikkeling ingezet die zich uiteindelijk in het gebruik van hypertekst radicaliseert. Dit is het eerste aspect dat ik in dit hoofdstuk terughaal uit Illich' boek: de ontsluiting van de tekst en de wortels daarvan in de twaalfde eeuw.
Illich verzet zich in zijn boek Im Weinberg des Textes tegen het idee dat de boekdrukkunst van 1460 de fundering vormt van alle stadia die de boekcultuur sindsdien doorlopen heeft. Deze fundering ligt, betoogt Illich, in een pakketje van technische vernieuwingen en nieuwe gewoontes die zich twaalf generaties voor Gutenberg manifesteerden. Door deze bundeling van gewoontes en technieken werd het uiteindelijk mogelijk om de tekst voor te stellen als iets dat kan bestaan, onafhankelijk van de fysieke realiteit van de bladzijde4. Dit is het tweede aspect dat ik wil laten zien in Illich' tekst: de geschiedenis van de ontworteling van de tekst is in de twaalfde eeuw begonnen. Het zal blijken dat het aspect van ontsluiting van de tekst en ontworteling van de tekst onderling samenhangen.
Illich laat de twaalfde eeuwse Augustijner monnik Hugo van St. Victor een centrale plaats innemen in zijn boek. Zijn officiële naam is Hugo (de Sancto Victore). Zijn leefjaren zijn 1096-1141. Hij is een geboren Vlaming en hij leefde in het Augustijner klooster St. Victor van Parijs. Illich markeert Hugo op de overgang van het monastieke naar het scholastieke lezen. Dit illustreert Illich aan de hand van het Didascalicon, de studio legendi, dat aan Hugo wordt toegeschreven.
De scholastiek is bekend als de periode waarin de behoefte ontstond om geloofswaarheden en filosofische waarheden, die zich lieten onderscheiden van elkaar, vervolgens met elkaar te verzoenen. Het hoogtepunt van de scholastiek ligt in de dertiende eeuw van Thomas van Aquino. Het scholastieke lezen zoals Illich het ziet heeft dan betrekking op het lezen in die periode. Illich contrastreert het scholastieke lezen met het lezen in de periode ervoor: dit laatste noemt hij daarom het monastieke lezen. Dat is niet vreemd want kloosters waren de cultuurdragers in die tijd. En het lezen, zoals we zullen zien, stond in de monastieke tijd dicht in de buurt van de liturgie. (lectio divina)
Hoewel het Didascalicon aan Hugo wordt toegeschreven, is Hugo niet de auteur in onze moderne zin. Hij staat dan ook niet als zodanig in de litteratuurlijst van Illich. Altijd staan hier de samenstellers vermeld5. Hugo is zelf ook een samensteller: zijn geschriften zijn met Augustinus doordrenkt. Hij las telkens weer de geschriften van zijn meester en schreef ze op. Hugo's teksten zijn bijna altijd compilaties, duidingen en hernemingen van teksten van Augustinus6. Over de kwestie van het auteurschap in het algemeen en de veranderende omgang daarmee in de twaalfde eeuw wordt in dit hoofdstuk nog uitgebreid geschreven.
Het Didascalicon is volgens Illich 'het eerste boek dat over de kunst van het lezen geschreven is' [ILLICH, 1990, p.13].
In de overgang van het monastieke lezen naar het scholastieke lezen, welke door Illich direct na Hugo gedateerd wordt, wordt het concept tekst geboren. Deze nieuwe tekst is dan een soort spookschip geworden en heeft een zelfstandig aanzijn gekregen. De bladzijde is geen akker meer waarin de letters kunnen wortelen7. Deze typering van Illich van het scholastieke lezen, maakt nieuwsgierig hoe het monastieke lezen er volgens hem dan uitgezien heeft.
Illich onderscheidt twee aspecten in het monastieke lezen, die onderling sterk samenhangen. Dit zijn de lectio en de meditatio. De lectio vergelijkt hij met een pelgrimage: het stevige fundament qua intentie waarmee je de lezing begint. Het gelezene zelf staat centraal. Er is een grote intentie om het gelezene zelf tot zijn recht te laten komen. De meditatio, de wandeling, kan hier op voortbouwen. De meditatio is wat lichtvoetiger dan de lectio. Het biedt de mogelijkheid tot uitstapjes, excursies. Samen vormen ze de studium welke met toewijding, otium, wordt verricht.
Alle serieuze lezing ('lonend', zegt Illich) staat in het teken van de lectio divina. Vanaf de scholastiek begint de lectio uiteen te vallen in studium en lectio spiritualis. Studium heeft nu een andere betekenis gekregen. Hierin vindt dus vanaf Hugo een breuk plaats8.
Een middeleeuws geschrift begint met een incipit. De incipit behelst de openingswoorden. Pauselijke encyclieken hebben ook nog steeds een incipit, zoals bijvoorbeeld rerum novarum. Met de explicit worden de laatste woorden van een middeleeuws geschrift aangegeven. Met de incipit en de expliciet worden middeleeuwse teksten geïdentificeerd. Illich trekt de vergelijking met een muziekstuk dat ook herkenbaar is aan de openingsakkoorden. Zoals een titel te zien is als een etiket, zo is de incipit net een akkoord. Met de incipit geeft de auteur ook meteen aan in welke traditie het werk staat9.
Het boek Finnegans Wake van James Joyce [1939] heeft ook een incipit namelijk "riverrun". Dit eerste woord, dat niet met een hoofdletter begint, alsof direct midden in een vertelling wordt ingeschakeld, duidt ook op een semantische bijbetekenis: stromen. Woordenstromen klateren neer in Finnegans Wake.
In het geval van het Didascalicon is dat de "didaskalische" traditie. De eerste woorden van het boek (zonder voorwoord) luiden immers: Omnium expetendorum prima est sapientia. 'Van alle naarstrevenswaardige dingen komt de wijsheid op de eerste plaats.' [ILLICH, 1990, p.15] Dat het werk toch de naam Didascalicon heeft gekregen, komt door het voorwoord dat er later aan is toegevoegd en waarvan sommigen betwijfelen of het wel van Hugo zelf afkomstig is. Illich zelf twijfelt daar niet aan10. 'Didascalicon' is afkomstig via het Latijn uit het Grieks. 'Didaskalikós' betekent zoiets als: tot doceren neigend, voor onderwijzen geschikt, schoolmeesterachtig. Het woord didactiek is ook nog heel goed herkenbaar in haar Griekse voorvorm.
De monastieke lezers lazen hardop. Nog steeds wordt er in kloosters tijdens het eten in de refter hardop gelezen door een monnik. De eters lezen met de lector mee. 'Hardoplezen was de schakel tussen klassieke geleerdheid en volkscultuur.' [ILLICH, 1981, p.25] In het scholastieke lezen raakte het stil lezen als leestechniek in zwang. Maar Illich verzet zich tegen de common sense opvatting onder historici, dat deze fenomenologische verandering de enige belangrijke verandering is die er te melden valt over het omgaan met de bladzijde in de twaalfde eeuw11. En daarmee is hijzelf niet uitgesproken over deze nieuwe verschijning, deze stille omgang met de pagina. Hij kent zelfs aan Hugo de eerste uitspraak over een speciale vorm van stil lezen toe. 'Wir lesen, wenn wir uns an den Regeln und Lehren, welche niedergeschrieben worden sind, bilden.'12 Dit citaat van Hugo laat zien dat Hugo vindt dat de essentie van het lezen daarin ligt dat je er door laat vormen13. Hugo onderscheidt drie vormen van lezen: 1. het horen van de eigen stem, terwijl aan anderen wordt voorgelezen, 2. het lezen door een lector aan te horen die voorleest en 3. het lezen als het contempleren van een boek14.
Vervolgens nuanceert Illich dat er in de Antieke wereld ook stil gelezen werd. Maar dat was meer een kunststuk, een gave. De Romein Quintillian (35-100 na Chr.) spreekt met grote bewondering over een schrijver, die in staat is met zijn ogen een hele zin op te nemen, voordat hij hem hardop leest. En Augustinus bewondert zijn leermeester Ambrosius, die kan lezen zonder met de lippen te bewegen. Wanneer schrijvers alleen bezig waren een boek te kopiëren lazen ze hardop uit het boek waarmee ze bezig waren en schreven zoveel op als in hun auditieve geheugen paste. Rond de zevende eeuw bereikte een nieuwe techniek uit Ierland het continent: het bleek mogelijk te zijn tussen de woorden een vrije ruimte te laten. De kloosterscriptoria konden hierdoor stil worden15. Het kunststukje om zinnen visueel op te nemen ter overschrijving is hierdoor bereikbaar voor iedereen.
Het kopiëren mag dan sinds de zevende eeuw verstomd zijn, het lezen en het schrijven blijft een luidruchtige aangelegenheid tot in de twaalfde eeuw. Als Bernardus van Clairvaux (1090-1153) aan zijn amanuensis (die dus zijn hand aan hem uitleent) dicteert, dan mompelt de amanuensis het gedicteerde nog een keer na om zijn eigen hand te leiden. Een monnik die met zwijgstraf naar zijn cel wordt gestuurd, kan dus ook niet schrijven. Als hij zijn stift zou hanteren, dan zou hij de zwijgplicht die hem door de abt was opgelegd, verbreken16.
2.1.4 Ontkoppeling van de auditieve en de sociale ruimte
De monastieke lezer plukt de woorden van de regels en schept door het uitspreken van zijn taal een hoorforum. Illich vergelijkt de monastieke lezer met de klokkeluider. Het maakt niet uit wie de klok luidt: iedereen kan de klok horen. Vijftig jaar na Hugo zijn deze auditieve ruimte en de sociale ruimte ontkoppeld. De scholastieke lezer leest voor zichzelf, net zoals de kinderen in Nederland al sinds groep drie geleerd hebben. Het scholastieke stille ontcijferen van de neergeschreven letters, schept geen hoorforum meer. Het stille lezen is ook meteen een individuele aangelegenheid geworden. De lezer komt alleen te staan, oog in oog met de bladzijde17.
Parallel aan deze ontkoppeling ontstaat er een nieuwe klasse: die van de klerken die kunnen schrijven. Alle beroepsgroepen die de indexen en de naslagwerken kunnen hanteren, juristen, priesters, ambtenaren, religieuzen, universiteitsleraren en bedelmonniken stijgen in maatschappelijke status. Zij monopoliseren meteen de nieuwe leestechniek. De nieuwe lees- en schrijftechnieken (die er parallel aan vast zitten) doen een tweedeling ontstaan: de schriftkundigen en de leken. Deze laatsten waren slechts aanhoorders van het geschreven woord. Maar de nieuwe leestechniek heeft voor hen ongunstige en ondemocratische gevolgen18.
Volgens Illich19 heeft deze "literalität" samenhang met het kerkelijk concubinaat. Met de Gregoriaanse hervorming van de late elfde eeuw werden priesters gedwongen om hun concubines op te geven, op straffe van verlies van hun priesterlijke status en inkomen. Deze ontwikkeling die een vergroting van de afstand tussen priesters en gelovigen betekent, bespoedigde het ontstaan van klerikale gemeenschappen. Deze gemeenschappen dragen evenwel niet het aloude monastieke stempel in navolging van de regel van Benedictus. De nieuwe knechten van de bisschop proberen de nieuwe notariële macht van het kunnen lezen en schrijven, te monopoliseren. Deze macht kan alleen maar groter worden door het vergroting van het belang dat aan de oorkonden wordt toegekend, boven de mondelinge overeenkomsten. '[Das lesen] hat aufgehört, eine Lebensart für solche Menschen zu sein, die an nutzenlos und vorbildhaft Lesenden Erbauung finden und diesen dann freimütig nacheifern.' [ILLICH, 1990, p.90]
Dit 'nutteloze' lezen betreft bijvoorbeeld het zingen of reciteren van de psalmen, een belangrijke bezigheid van de contemplatieve monniken en monialen. Vanuit een functionele rationaliteit is dit inderdaad "nutzenlos". Maar vanuit zo'n gemeenschap wordt wel het goede voorbeeld gegeven en wordt getracht na-ijver op te wekken in de goede zin des woords.
De nieuwe leestechniek wordt door mensen gebruikt om zich te onderscheiden. Met de nieuwe leestechniek ontstaan ook meteen een nieuwe machtsverhouding en een nieuwe professionalisering. Het hardoplezen was in dat opzicht democratischer: iedereen die zich in het hoormilieu bevond kon meelezen. Natuurlijk laat Illich hier ook een echo klinken van de twintigste eeuwse situatie, waarbij de computerklerken zich als deskundigen definiren tegenover de computeranalfabeten.
Illich verhaalt een aantal technische verbeteringen aan de fysieke structuur van het boek. Een aantal van deze verbeteringen hebben al ver voor de twaalfde eeuw plaatsgevonden. Geen van deze ontwikkelingen is op zichzelf genomen echt duidelijk bepalend geweest voor de beperking van de boekomvang in de dertiende eeuw. Samen zijn de technische verbeteringen wel voldoende geweest voor de beperking van de boekomvang. Illich concludeert dat rond 1240 het boek al veel meer leek op het boek zoals wij het kennen, dan het boek waarin Hugo zich verdiepte.
Het meest gebruikte materiaal waarop men schreef, was perkament. Het perkament bestaat uit bewerkte dierenhuiden, die in repen werden gesneden en tot rollen gevoegd. Soms liet men deze rollen heel, bijv. als het gebruikt werd in de liturgie of als de inhoud een juridische status had. In dat geval werd de tekst in kolommen geschreven. Vanaf de tweede eeuw na Chr. ging men de rollen ook in rechthoeken snijden en deze bundelen in een band, een codex genaamd. Op zich waren de perkamenten boeken heel zwaar, maar doordat men steeds jongere schapen en ander kleinvee ging gebruiken om perkament van te maken, werden perkamenten boeken steeds lichter. Deze ontwikkeling ging ook door na de twaalfde eeuw. Uiteindelijk bleek de huid van ongeboren schapen de beste en lichtste perkament op te leveren. Maar gezien het aantal beesten dat men nodig heeft voor een boek, bleef het perkament wel een heel duur materiaal om op te schrijven.
In de middeleeuwen bleef het perkament het medium waarop men schreef voor zaken die duurzaam bewaard moesten kunnen worden. Maar het kreeg in die periode wel concurrentie van het papier: dit is een veel goedkoper materiaal om op te schrijven.
Papier komt van 'papyrus'. Papyrus werd ook door de Egyptenaren gebruikt: Dit zijn gevlochten matten uit geprepareerde vezels van de papyrus plant. Het papiermaken (papier is de opperste neerslag van cellulosestof uit bijvoorbeeld lompen) werd tussen 100 voor Chr. en 100 na Chr. in China uitgevonden. Via Arabische handelaren kwam het naar Europa. Het oudste bewaarde schriftstuk op papier dateert van 1109. Waarschijnlijk is het papier dan ook aan het eind van de elfde eeuw in Europa weer in gebruik geraakt als materiaal om op te schrijven21.
Ook de inkt werd goedkoper: sinds de vierde eeuw voor Chr. is bekend dat inkt gemaakt kan worden van galblaasjes die op eikenbladeren zitten. Samen met geoxideerd metaal (bijvoorbeeld verroeste spijkers) is inkt te maken. Dit is een goedkoper en sneller te maken inkt, dan de oude Egyptische en Chinese inkten, die uit plantenmateriaal werden samengesteld. Deze inkt functioneerde als een soort waterverf, terwijl de inkt uit galblaasjes een chemische verbinding aangaat met het papier.
In de dertiende eeuw komt de Bijbel in één band beschikbaar. Dat wil niet zeggen dat zij echt draagbaar werd, want zij woog nog steeds minstens 5 kg. In de twaalfde eeuw was de Bijbel nog een verzameling van banden. Dat zij daarvoor niet beschikbaar was in één band had technische redenen: het papier (perkament) was te dik en te zwaar en het lettertype was te groot: zodoende paste het niet in één band. Vanaf de dertiende eeuw ging men kleinere letters gebruiken en afkortingen. Bovendien kwam papier als materiaal om op te schrijven beschikbaar of het perkament werd lichter.
De technische ontwikkeling rondom deze aspecten van het boek was nog zeker niet tot voleinding gekomen. Het boek viel nog niet goed open. De boekenrug was nog een kwetsbaar punt. En bovendien moest er nog een buigzamere kaft komen, zodat het boek ook daadwerkelijk handzaam zou worden.
Illich concludeert dat het nieuwe goedkope en lichte materiaal om op te schrijven en de algemene verspreiding van de nieuwe schrijfvloeistof, een noodzakelijke voorwaarde is voor het op gang kunnen komen van de scholastieke studies22. Het medium van de scholastiek werd betaalbaar.
2.1.6 Het gebruik van de index als ontsluiting van de
tekst23
Het blijft voorlopig nog een raadsel waarom Illich niet een index aan zijn eigen boek heeft toegevoegd. Wel heeft hij een hoofdstukindeling laten maken. Maar ook de subkopjes binnen hoofdstukken zijn niet met paginanummering terug te vinden. In zijn vroegere boeken, zoals Gender [1983] en Medical Nemesis [1975] staan wel indexen. Maar alle boeken en teksten die ik gezien heb van Illich24, waarin hij schrijft over het alfabet, over Hugo van St. Victor of over het monastieke lezen bevatten geen indexen.
Indexen zijn niet vreemd voor de twintigste eeuwse lezer. Iemand die op een systematische manier met een studieboek wil omgaan, kan bijna niet zonder. Indexen hebben, net als het boek, zelf een geschiedenis. De geboorte van de index kunnen we met Illich traceren op het snijpunt van het monastieke en het scholastieke lezen. Illich wijdt veel aandacht aan de index. En ik vind het voor mijn eigen verhaal ook de belangrijkste boek- technologische wending die Illich beschrijft.
Illich heeft niet veel moeite gedaan om zijn eigen recente boeken en teksten op een technische manier ontsluitbaar te maken. Hij komt daarin dicht in de buurt van Hugo's gewoonte. Hugo wil dat de lezer geduldig en in alle rust proeft van wat er op de bladzijde te vinden is. Petrus Lombardus, die net een generatie jonger is dan Hugo, verzorgt daarentegen reeds hoofdstuktitels opdat de lezer sneller het plekje kan vinden dat hij zoekt25.
Een onmisbaar hulpmiddel bij het gebruiken van een index is het ABC. De alfabetisering noemt Illich daarom ook een van de meest revolutionaire zoekmiddelen26.
Illich vermeldt dat er vóór in de twaalfde eeuw reeds gebruik gemaakt wordt van de 20 letters van het Latijnse alfabet. In de middeleeuwen kwamen er alleen 3 bij, namelijk de "U", de "W" en de "J". Het alfabet heeft in de loop van de 2700 jaar verschillende verschijningsvormen gekregen (Grieks, Latijns). De volgorde van het alfabet is sinds de Grieken van de zevende eeuw voor Christus (en eigenlijk nog eerder) niet veranderd27.
We hebben gezien dat het fonetische schrijven een unieke uitvinding van de Grieken is. Het is Illich opgevallen dat maar weinig tot geen wetenschappers willen aannemen dat de ordening van namen of thema's in de volgorde van dit ABC een technische doorbraak is die hiermee vergelijkbaar is. Deze doorbraak heeft bovendien binnen één generatie plaatsgevonden. Illich vindt het vanwege de impakt van de index gerechtvaardigd (min of meer in analogie met de impakt van het alfabet) om de middeleeuwen te verdelen in een pre- en een postindex tijdvak. Tot aan Hugo's jeugd werd het alfabet niet gebruikt als hulpmiddel om begrippen of dingen te rubriceren. Hoogstens werd het in die tijd gebruikt in gedichten om verzen achter elkaar te zetten. Dit is meer een litterair gebruik van het alfabet, zie hiervoor sommige psalmen, bijv. psalm 119.28
Pas in het midden van de twaalfde eeuw vonden deze belangrijke uitvindingen plaats: aan de hand van registers, bibliotheekinventarissen en concordanties, kon men in boeken bepaalde gedeeltes of thema's opzoeken. Albert Magnus, tijdgenoot van Hugo, verontschuldigt zich nog voor het gebruik van het alfabet om dieren op te sommen. Zoiets zou een filosoof onwaardig zijn. Illich ziet deze beweging in de twaalfde eeuw, waarbij het alfabet gebruikt wordt voor de opsomming van thema's, als een manier om een nieuwe orde te erkennen en te maken29. Voordat de index in zwang was gebruikte men de chronologie of een andere reeds gegeven, natuurlijke ordening. Illustraties hiervan kan men vinden in de boeken van de Bijbel, bijvoorbeeld in de geslachtsregisters of in het veelvuldig gebruik van de woorden "en" en "toen". De commentaren op de Bijbel, verzameld in de Glossa Ordinaria zijn gerangschikt naar de volgorde van de boeken en de versregels van de Bijbel (zie ook verder bij 2.6.1). Pas dankzij de index kan de tekst op een technische wijze ontsloten worden.
2.1.7 De tekst valt van de bladzijde af
Tot Hugo's tijd gold dat de lezer in het lezen per definitie zijn eigen tekst leest. Dat hoor je toch... Dit leek nog sterk op de orale situatie: het gaat alleen om de inhoud, wat er gezegd en geschreven is. Het vastleggen wie het gezegd of geschreven heeft, staat veel minder op de voorgrond, of is onbetrouwbaar. Al het gezegde of geschrevene verdwijnt in een grote pot en wordt er naar believen weer uitgehaald. Het is dan inmiddels ontdaan van de verwijzing naar de herkomst.
Het geleerde boek bestaat na Hugo niet meer als een sequentie van commentaren die
'als paarlen aan een snoer'30
geregen worden. De auteur gaat nu zelf een eigen verhaallijn (ordinatio)
samen stellen. Hij kiest zelf de thema's die hij wil behandelen. De zichtbare
bladzijde is daardoor niet langer een weergave van hetgeen gesproken is geweest.
Het is nu een visuele expositie van een doordachte bewijsvoering geworden. Het
wordt ook steeds noodzakelijker bij het lezen het boek voor ogen te
hebben31.
Petrus Lombardus, één generatie ouder dan Hugo, onderwerpt teksten van Aristoteles wèl aan een eigen structuur maar dat durft hij niet met de Heilige Schrift te doen. De bijbel volgt hij nog regel voor regel32.
Deze nieuwe visuele orde op de pagina heeft ook zijn weerslag bij de kanttekeningen, de glossen. In de tijd voor Hugo werden de glossen tussen de regels geschreven. Alles wat de lezer bedacht bij het lezen, was waardig genoeg om tussen de regels erbij geschreven te worden. In de loop van de tijd werden de glossen opgenomen in de hoofdtekst, ingelijfd, zonder dat de herkomst nog werd geadministreerd. Zo ontstonden dan geleidelijkerwijze nieuwe teksten33. Hier zit ook nog sterk de orale vloeibaarheid, de niet exacte scheiding tussen origineel en commentaar, in.
Begin twaalfde eeuw ontstaat een nieuwe ordening op de pagina. De kanttekeningen worden echte kanttekeningen. De glossen worden niet meer tussen de regels gestopt. De kanttekening krijgt een eigen hoekje in de layout van de pagina34. De auteur is zich van de nieuwe orde op de pagina sterk bewust. Dit zichtbare aspect aan de pagina, kan de lezer helpen bij het begrijpen van de inhoud en dat weet de auteur ook35.
Behalve de index en de voetnoot zijn er nog een aantal aspecten die hier verder niet uitgebreid aanbod komen. Dit betreffen de hoofdstukindelingen, het doornummeren van hoofdstukken en verzen, de inhoudsopgave over het hele boek, de overzichten en inleiding aan het begin van het hoofdstuk. Al deze veranderingen, met voorop de alfabetische index zijn uitdrukking van de culturele wens naar een nieuwe orde op de pagina36.
De nieuwe visuele orde op de pagina weerspiegelt een nieuw esthetisch gevoel. Deze nieuwe orde op de pagina werd ook door Gutenberg bij de boekdrukkunst erkend en gevolgd. Het nieuwe esthetische gevoel sluit aan bij het genot om geordende en kwantificeerbare weetjes op de pagina te projecteren37. 'De auteur is verandert van verhalenverteller tot tekst-schepper' [ILLICH, 1990, pp.110/111].
De nieuwe bladspiegel die vanaf de scholastiek gebruikelijk is, vereist dat iedereen die een bijdrage aan de inhoud van de tekst gegeven heeft, zijn eigen plek krijgt. De zichtbare articulatie op de pagina, dient niet alleen de interpretatie. Het leidde ook tot de eerste tekstkritische ontrafeling: welke auteur heeft wat geschreven. De auteur schrijft zijn 'eigen' tekst. De 'tekst' als object krijgt daardoor een eigen zelfstandige status en raakt los van het boek38. 'Unwiderruflich löst sich 'der' Text eines Buches von seiner schriftlichen Fassung in diesem oder jenem anderen Manuskript.' [ILLICH, 1990, p.113]
Illich illustreert het zin-gevende aspect aan het lezen met het lumen (licht) dat in het monastieke lezen uit de pagina's te voorschijn komt. Voor lezen heb je licht nodig. Maar bij Hugo is er iets merkwaardigs met dit licht aan de hand. Het licht komt niet alleen van buiten. Het licht komt zelfs niet alleen uit de pagina tevoorschijn, net als uit een monitor van een computer. Het licht komt uit de lezer zelf te voorschijn. 'Sapientia illuminat hominem ut seipsum agnoscat'. "die Weisheit erleuchtet den Menschen damit er sich selbst erkenne" [ILLICH, 1990, p. 24] Dit is de tweede zin in Hugo's boek. Verlichting is hier in de betekenis dat de verlichte begint te gloeien vanwege de wijsheid. De dingen in de Middeleeuwen waren zelf met licht vervuld en de waarnemer neemt zelf met lichtkracht in de ogen het licht waar. Het gloeien van de bladzijde brengt de lezer zelf aan het gloeien. Ook het oog van de lezer gloeit (lumen oculorum), anders kon zij het gloeien van de bladzijde niet waarnemen. Voor Hugo is het lezen een heilzame aangelegenheid omdat lezen het licht in de wereld terugbrengt. Dit licht was er namelijk wegens de zonde uit verbannen39.
Het boek van Hugo's jeugd is nog nauwelijks vergelijkbaar met de boeken die de twintigste eeuwse mens in de kast ziet staan. De bladzijden zijn nog van perkament en niet van papier. De doorschijnende schapen- of geitenhuid, was met de hand beschreven. En het was levendig gemaakt met miniaturen, die met kleine penselen neer geschilderd werden. 'Die Gestalt der vollkommenen Weisheit konnte durch diese Häute scheinen, Buchstaben und Symbole zum Leuchten bringen und das Auge des Lesers erglühen lassen.'40
De betekenis van het licht bij het lezen lijkt sterk metaforisch bedoeld. Maar dit is niet juist. Het licht en de wijsheid zijn geen symbolen. Net zoals de iconen, de schilderijen in de Oosterse Orthodoxie niet zomaar een symbool zijn. Een Christus- icoon straalt letterlijk het licht van Christus uit, niets meer en niets minder. Net zoals bij de Eucharistie in de Rooms-Katholieke opvatting, het brood en wijn ook letterlijk in het lichaam en bloed van Christus veranderen. Ook hier is geen sprake van symbolen maar van een ontologische bepaaldheid. Met deze dingen in ons achterhoofd is het makkelijker voor te stellen dat de Middeleeuwse lezer voor Hugo, letterlijk de Goddelijke Wijsheid uit de pagina zag stralen.
In het lezen was zingeving ingebakken. Dit is een heel ander lezen dan het resultaatgerichte en efficiënte lezen waar studenten nu mee opgevoed worden. De voorstelling van een alles omvattende bedoeling van het lezen zijn we tegenwoordig kwijt, constateert Illich. En wij kunnen ons zeker niet meer voorstellen dat zo'n einddoel onze daden telkens maar weer zal motiveren, wanneer we een boek opslaan41.
2.2.2 Culturele excentriciteit: de mens herkent zichzelf op de
pagina:
De samenhang tussen het afweken van de tekst van de bladzijde en het claimen of toekennen van teksten door/aan de auteurs is in 2.1.7 reeds aangegeven. Illich vestigt er de aandacht op dat Hugo's werk getuigt van een nieuwe culturele excentriciteit die opduikt in de twaalfde eeuw: Hugo roept op de 'zoetheid van de heimatlichen Boden'42 te verlaten om op reis te gaan naar een nieuwe zelfontdekking. Hugo wil dat de lezer zo met de pagina's omgaat, dat hij in de spiegel van de pagina zichzelf ontdekt. Met deze zelfdefiniëring krijgt de vervreemding een nieuwe, positieve betekenis. Illich herkent dit nieuwe engagement dat op zoek gaat naar zichzelf in den vreemde ook in de oproep van de Cisterciënzer monnik Bernardus van Clairvaux (1090-1153) om op kruistocht te gaan. Mensen uit alle lagen van de bevolking moeten de hiërarchie van hun gemeenschappelijke gedachtenwereld verlaten en in de eenzaamheid van de reis zichzelf ontdekken43. De lezer herkent zichzelf als individu op de bladzijde als hij of zij leest. Aan het rijtje van het cogito ergo sum van Descartes en het respondeo ergo sum van Levinas kan met Illich toegevoegd worden: lego ergo sum. 'In der Seite wird der Leser sich selbst erkennen; nicht so, wie andere ihn sehen oder durch die Titel oder Spitznamen, die sie ihm geben, sondern indem er sich selbst sieht.' [ILLICH, 1990, p. 28]
Illich vat de nieuwe mentaliteit van de dertiende eeuw in een paar steekwoorden
samen. De overgang van het opschrijven van het spreken naar het opschrijven van
gedachten, van het opschrijven van wijsheid naar het opschrijven van 'weten', van
het opschrijven van overgeleverde autoriteiten uit het verleden naar opgeslagen en
snel toegankelijk en geordend "weten". Illich stelt zich daarbij de vraag hoe
alfabetische technologie bijdroeg tot een nieuwe ontologie, een nieuwe zicht op de
werkelijkheid. Zo werd bijvoorbeeld het geschreven woord in de rechtspraak veel
belangrijker. Het aantal oorkonden en rekeningen is in de honderd jaar na de dood
van Hugo 50 tot 100 keer zo groot
geworden44.
De abstracte vorm van het spreken kon nu bijvoorbeeld voor de taak ingezet worden om de werkelijkheid op een nieuwe manier te definiëren. Spreken kon men nu het spellen van de eigen gedachten noemen. Terwijl de regels van het Didascalicon nog geschreven werden om via het strottehoofd de mond te verlaten45.
Het boek is niet meer het venster op God. Met de verzelfstandiging van de tekst van de pagina, is de bladzijde niet meer de akker waar de woorden in verworteld zijn. De tekst is een spinsel, een weefsel op de pagina geworden. Zij heeft zich verzelfstandigd van de concrete pagina. Alleen haar afschaduwing valt nog op de pagina van een concreet boek. Hieruit concludeert Illich dat de pagina niet meer het heldere doorschijnende instrument is om God te aanschouwen. Integendeel, het is nu een middel om het innerlijk van de mens te zien. Want de auteur schrijft immers zijn gedachten46.
Het aardige is dat Illich zo het verband benadrukt tussen het ontstaan van het zelf als persoon en het losweken van tekst van de bladzijde. Hugo wijst zijn lezer de weg in een vreemd land. Hij verwacht geen pelgrimstocht naar verre oorden als Santiago de Compostella of andere bedevaartsplaatsen. Maar hij verwacht dat zijn lezer in ballingschap gaat door de bladzijden van een boek47.
Hugo's leesmeditatie vergt een intensieve leeshouding en is niet hetzelfde als zich
gewoon laten meestromen in gevoelens. En dit lezen heeft een soortgelijke ervaring
als met lichaamsbewegingen: men wandelt van regel naar regel of men fladdert
voort. De reeds opgenomen regels worden zorgvuldig bewaard. Voor Hugo is het
lezen een motorische activiteit van het
lichaam48. Het lezen is een
inspannende bezigheid. Griekse artsen schreven de lectuur soms voor als alternatief
voor een wandeling of voor een
balspel49. Toen Petrus Venerabilis
(de abt van Cluny) verkouden was en alleen maar kon hoesten als hij zijn mond
open deed, kon hij noch in zijn cel noch in het koorgebed voor zich zelf
lezen50. Dit lijkt belachelijk, maar
laten wij ons eens de volgende vraag stellen: Kan een twintigste eeuwse filosoof
lezen wanneer de computer verkouden is?
Het lezen neemt bij de monnik zijn hele lichaam in beslag. Het lezen is voor hem een levenswijze, het is niet zo maar een bezigheid. De monnik die zich onderworpen heeft aan de regel van Benedictus leest wat hem op elk moment te doen staat. Benedictus heeft de dag ingedeeld in twee bezigheden volgens de regel ora et labora, bidden en werken. De monniken reciteren hun psalmen op één toon die op aangegeven punten omhoog of omlaag gaat. Tussen het gemeenschappelijke reciteren in de koorgebeden door, kiest de monnik bij zijn handwerk zijn eigen favoriete regels. Het lezen vervult zijn dagen en zijn nachten. Dit opgaan in het ononderbroken lezen heeft Joodse, rabbijnse wortels, evenals de 'cantus planus' waarbij de zinnen in de harten verankerd worden. Dit Gregoriaanse gezang heeft zijn inspiratiebron in de Synagoge. Ook behoort het verlangen met het boek te leven, tot de Joodse mystiek51. De oude Grieken bezaten geen boek dat ingelijfd kon worden52.
Staand in een lange duizendjarige traditie laten de lippen en de tongen de bladzijden als een echo klinken. De oren zijn gespitst om datgene op te vangen wat de mond er uit gooit. Op deze wijze wordt de lettergreepvolgorde onvermijdelijk in lichaamsbewegingen omgezet en wordt de tekst in het lichaam getatoueerd. De regels zijn via de mond een geluidsspoor geworden en worden letterlijk ingelijfd53.
Dit inlijven van de letters kan men bijna letterlijk verstaan: zoals nog steeds vrome joden bij de klaagmuur hun gebeden al schuddend uit hun lijf opzeggen. Juist aan de psychomotoriek werd veel aandacht gegeven. De lichaamsbewegingen zetten de spreekorganen in gang. Ook in de Koranschool en Thoraschool leren de kinderen de regels van hun heilig boek hardoplezend van buiten en lijven deze in.54.
Het onthouden van het Boek der boeken ging tijdens de eerste duizend jaar van het christendom niet door het bouwen van denkkastelen. Illich laat zien dat Hugo de Griekse gewoonte om het openbare spreken, de retorica, te ondersteunen met het mentaal bouwen van denkkastelen, heeft overgenomen. Maar bij Hugo worden de denkkastelen gebruikt voor een ander doel, namelijk om het meditatieve lezen te intensiveren.55.
Het is wel aardig het onderzoek van Saskia Kersenboom56 hier te vermelden. Zij heeft onderzoek gedaan naar de Tamil-litteratuur. Zo heeft zij ontdekt dat teksten geen recht doen aan de litteraire kunst zoals die leeft in de Tamil-cultuur. 'Geschreven tekst is eigenlijk het bevroren moment', zegt Saskia Kersenboom. De verhalen in de Tamil-cultuur komen pas echt tot hun recht, wanneer ze verbeeld worden in dans en spel. De westerse leesmethode beweert Kersenboom, heeft een zware etnocentrische component. Sprekend over de Tamilteksten zegt Kersenboom: 'Je kunt de betekenislagen erachter alleen gestalte geven door ze mimisch, in dans, uit te beelden.' In de Tamil-volkscultuur worden de heilige boeken gelezen in het dansen. Kersenboom heeft heeft zich ook Tamildansen eigen gemaakt. Maar als wetenschapper kwam ze op een gegeven moment wel weer voor de vraag te staan hoe ze haar bevindingen moest publiceren. Ze heeft gekozen voor een multimediale presentatie. De dansen zijn op video opgenomen en staan op een CD-ROM. Deze CD-ROM wordt als bijlage bij haar publikaties gevoegd. De videofragmenten zijn aanklikbaar als hyperlinks en staan als bewijsmateriaal tussen de teksten. Kersenboom zegt: 'Ik probeer te laten zien hoe drie regels poëzie 30 of zelfs 45 minuten kunnen duren'57.
Ook zijn er voorbeelden dichter bij de twintigste eeuwse westerse mens te verzinnen. Poplyrics worden ook vaak ingenomen in een dynamische lichamelijke omgeving. Deze zijn ook ingekerfd in de dansende benen. Zingen is trouwens ook een uitstekende mogelijkheid om teksten in te lijven.
Ik heb getracht in het kader van mijn scriptie Finnegans Wake van James Joyce te lezen. Dit lukte alleen maar door de cadans er in te houden en van regel tot regel hardop lezend door te gaan. Het ooglezen van Finnegans Wake is absoluut tot mislukken gedoemd. Met het oorlezen van dit merkwaardige boek, dat door Donald Theall in verband gebracht wordt met oraliteit, schriftelijkheid en de cybernetica58, kun je er nog wat plezier aan beleven. In Appendix A kan men wat voorbeelden vinden.
Als in een caleidoscoop zijn in Hugo's twaalfde eeuw dynamieken terug te vinden die zijn terug te voeren op de overgang van oraliteit naar schriftelijkheid. Bij Hugo speelt bij het lezen de motoriek van het lichaam nog behoorlijk mee, hebben we net gezien. De ooglezer neemt de bladzijde waar. Over Mao wordt gezegd dat hij in staat was de hele bladzijde in één oogopslag te schouwen, zo snel kon hij lezen. Hedendaagse studenten worden tijdens hun studie getraind om de als stoer geziene prestatie van Mao te benaderen en d.m.v. diagonaal lezen, zo snel mogelijk de kern van een tekst te lokaliseren en dus niet de hele tekst van A tot Z door te worstelen59. Daarmee kan de ooglezer de nagalm van de teksten in zijn hele lichaam, die de monastieke lezer wel had, niet meebeleven. Daarom is lezen vaak ook zo moeilijk en saai. De middeleeuwse monnik kon zijn psalmen altijd mee mompelen (tenzij hij verkouden was). Maar voor het ooglezen moet je goed geconcentreerd zijn. Ik weet van mijzelf dat ik niet kan lezen wanneer mijn concentratie verkouden is.
De motoriek kan moeilijk overschat worden. Zo nu en dan zit ik Illich weer te lezen aan de hand van het hernemen en soms overtypen van grote en belangrijke delen van zijn tekst. Het scriptorium heeft plaats gemaakt voor de typezaal met zoemende apparaten: einverleiben van de tekst in de twintigste eeuw. Qua motoriek is het een saaie en vervelende handeling60. Het is uitgesloten dat de motoriek van het typen mij herinnert aan een tekst die ik al eerder heb ingetypt.
Het lezen dat de monnik deed, het lezen dat Hugo nog deed, is een vorm van oogsten, genadebrood eten, met je ogen de vruchten van de regels plukken en de 'voces paginarum' uit je mond laten vallen [ILLICH, 1990, pp.58]. Het lezen is hier een vorm van verzamelen van de druiven in de wijnberg, het je laten toevallen van hetgeen zich voor doet. Het moderne lezen van ná de twaalfde eeuw van Hugo, is daarentegen gericht op het temmen van de tekst, het beheersen van haar inhoud.
Op dit moment wordt het alfabet in het algemeen gezien als een technisch hulpmiddel om gesproken taal op het papier te representeren. Het alfabet heeft dan ook al honderden verschillende talen gecodeerd61. Maar dit was 15 eeuwen lang niet het geval. De letters van het alfabet werden 15 eeuwen lang alleen maar gebruikt om Latijn te schrijven, en niet eens het Latijn zoals men het sprak, maar het Latijn zoals het in de laatste eeuwen voor Christus in het alfabet is gezet. Tijdens de 650 jaren durende Romeinse overheersing van het mediterrane gebied, is geen enkel dialect van de onderworpen volken in Latijnse letters opgeschreven. De monopoliepositie van de Latijnse taal over haar letters, was zo absoluut, dat dit feit niet gezien werd als een historische anomalie62.
In de Grote Oosthoek encyclopedie wordt bij het thema Latijnse Literatuur geconstateerd dat ten tijde van de Karolingische renaissance (achtste tot tiende eeuw) tekenen te zien waren van een herlevende interesse in de Latijnse litteratuur. Het Latijn dat niet in alle landen een zelfde status had, kreeg nu vaste voet aan de grond als cultuurtaal naast de volkstalen. In de tiende tot elfde eeuw was er een terugval te zien. In Duitsland was er in het midden van de tiende eeuw wel een opleving. De naam van Gerbert van Reims, de latere paus Sylvester II, is daarmee verbonden. Hij gebruikte als eerste de arabische cijfers. In de elfde en twaalfde eeuw nam de geestelijke en culturele activiteit overal en op allerlei gebied toe. Het aantal kopieën van klassieke auteurs werd zienderogen groter. Tegen het einde van de middeleeuwen (veertiende eeuw) werd de volkstaal een steeds grotere concurrent van het Latijn.
Ten tijde van Karel de Grote, werd er in de verschillende kloosters in Europa een verschillende uitspraak van het Latijn gebezigd. Karel de Grote heeft geprobeerd hier weer lijn in te brengen. Hij heeft deze spraakhervorming van het Latijn in handen gegeven van Alcuinus, een Schotse monnik die niet behept was met een romaans accent. Deze spraakhervorming leidde er wel toe dat het Latijn voor het gewone volk onverstaanbaar werd. Illich legt daarom een verband tussen deze spraakhervorming van het Latijn in 800 na Chr. en de oudst bekende schriftelijke weergaves van de romaanse en de Duitse tongval. In 841 tekent Abt Nithard van St. Riquier de Eed van Straatsburg op, een Latijnse tekst met Oudduitse en Oudfranse fragmenten, fonetisch opgeschreven. De uitspraakuniformering maakt verschillende fonetische weergaves noodzakelijk63.
De overheersing van de Latijnse letters door het Latijn (en ook van de Griekse letters door het Grieks) berustte op de vooronderstelling dat er een noodzakelijk verband zou bestaan tussen vorm en uitspraak. Toen Methodios en Kyrillos rond 850 de Glagolische taal op schrift zetten, waarmee ze de Griekse bijbel in het Bulgaars vertaalden, ontwierpen zij een eigen alfabet hiervoor64. Zij kwamen niet op het idee om het Grieks alfabet met bijgevoegd wat specifiek slavische uitbreidingen te gebruiken. Nog verbazingwekkender is dat men deze makkelijk toegankelijke technieken van het alfabet, ook niet gebruikt heeft om het Latijn op te schrijven zoals het werkelijk gesproken werd. In de eerste eeuw na Christus klonken de dialecten van de naar Gallië en Spanje verhuisde legionairen niet meer hetzelfde als in hun oorspronkelijke geboorteland Latium en Campania65. Tot de dertiende eeuw bleef het een werktuig in dienst van het dictaat66.
We hebben dus gezien dat anderhalfduizend jaar lang het Latijnse alfabet alleen het Latijn heeft gediend. En dat na Hugo het Latijnse alfabet ook langzamerhand gebruikt werd om andere Europese dialecten op te schrijven. Elke taal die ontworteld raakt en die gerepresenteerd gaat worden op het beeldscherm, maakt nog een grotere versimpeling mee: het worden allemaal nummers, nullen en enen, ASCII. Het ASCII is geschikt in het computertijdperk om welke taal, welke schrift dan ook te representeren: het Latijnse alfabet, het Cyrillisch, het Hebreeuws, het Arabisch of het Chinees. De al te innige, band tussen klank en alfabet, komt men in de jongste geschiedenis tegen in het gebruik van het Latijnse en het Cyrillische alfabet in het voormalige Joegoslavië. Het Servokroatisch, oorspronkelijk de taal van alle burgers van het voormalig Joegoslavië, kent anno 1995 minstens twee variaties: de Servische en de Kroatische. Kroatische en Servische fremdkörper worden bovendien uit de respectievelijke Servische en Kroatische spellingen geweerd. Aan iemands taalgebruik kun je (weer) horen en aflezen tot welke groep hij of zij behoort. En om het intrinsieke toebehoren van het Cyrillisch alfabet bij de Servische taal te benadrukken, wordt in nationalistisch servische kring uitsluitend dit alfabet gebruikt en het Latijnse alfabet besmet verklaard. In de nationalistisch kroatische hoek gebeurt het omgekeerde. Een laatste feitje in dit treurige rijtje: volgens een bericht in de Volkskrant67 heeft de Nederlandse ambassadeur in Kroatië Nederlandse Universiteiten benaderd, of ze alsjeblieft geen Servokroatisch meer willen onderwijzen, maar Kroatisch en Servisch. De betreffende vakgroepen beschouwen deze bemoeienis met de inhoud van hun vak als politieke inmenging en willen er niet aan toegeven. In Oostenrijk heeft een vakgroep op een Universiteit er wel aan toegegeven.
De Serven en de Kroaten mogen zich dan met hun gezamenlijke spreektaal, het Servokroatisch, op hun respectievelijke eilandjes van het Latijnse en het Cyrillische schrift hebben teruggetrokken om zich van de ander te onderscheiden: gerepresenteerd achter het beeldscherm in de computer zijn het allemaal nullen en enen.
Het concilie van Tours gaat (in 813, een jaar voordat Karel de Grote sterft ) in verzet tegen de spraakhervorming van Alcuinus, die het grafolect ontoegankelijk maakt voor het gewone kerkvolk. Het concilie gebiedt de priesters bij de lezing uit het evangelie, de lokale Latijnse uitspraak te gebruiken. In deze context maakt Illich ook een onderscheid tussen lezen en vertalen. Vertalen is altijd gebonden aan het omzetten van het ene grafolect in de andere. Lezen is aanpassen aan de volkstaal van de toehoorder68. Vanaf het moment dat een spreektaal een grafolectische vorm krijgt, duurde het ook niet lang meer totdat de opvatting post kon vatten dat niet alleen schrijvers taal gebruiken, maar alle mensen. En deze taal kan geschreven, geanalyseerd, geleerd en vertaald worden69.
Hugo's leerlingen waren de laatste Latinisten voor wie lezen, schrijven en Latijn een geheel vormden. Tijdens hun leven werd Latijn een taal naast andere schriftelijke talen. De generatie na hen, maakte gedichten in het eigen dialect, naast Latijnse verzen70. Het taaltechnische instrument, het Latijnse alfabet, laat de organische verbinding met de Latijnse spraak los. Dit kan ook gezien worden als een ontworteling van het woord.
Het was tot en met Hugo nog niet gebruikelijk een tekst te ondertekenen met je
eigen naam, behalve als het om een oorkonde ging. Ook de tekstcorrectie zoals wij
die kennen was in de twaalfde eeuw nog niet bekend. Bij ons is de tekstcorrectie
erop gericht een identieke afspiegeling af te leveren, die vervolgens wonderbaarlijk
vermenigvuldigd kan worden. Ook voor Bernardus van Clairvaux (1090-1153) die
ook op de grens van het monastieke en scholastieke lezen staat, was het nog
vanzelfsprekend dat zijn dictaat bij elk nieuwe opschrijving, veranderd zou worden.
Elke keer dat het weer opgeschreven wordt, is het geschrevene noodzakelijkerwijs
anders en uniek. Bernardus heeft daar geen problemen mee. Hij laat soms zijn
dictatio wel voorlezen om te horen hoe het klinkt. Maar een letterlijke kopie verlangt
hij niet71.
Het kopiëren gebeurt dus niet altijd even nauwgezet. En dat werd geaccepteerd, het hoorde er gewoon bij. Deze niet even nauwgezette kopieermogelijkheden doen weer denken aan de oneindige flexibiliteit van het elektronisch universum. Het corrigeren is dan altijd veranderen, anders zeggen. Deze vorm van corrigeren is ook dit hybride papieren/elektra woord waar U op dit moment de neerslag van leest, niet vreemd. Het verandert steeds van vorm: dan staat het op een beeldscherm, vervolgens wordt het weer op het papier gezet. Er wordt wat bijgeschreven, er wordt wat bijgehaald, doorgehaald. Dit wordt weer ingetypt op het toetsenbord. Bij elke overgang naar een ander medium, verandert ook de inhoud.
Illich grijpt het moment vanaf 1150, vòòr de boekdrukkunst aan om te betogen dat de tekst al eerder tot een ding geworden is dan het moment dat de techniek een handje hielp om dat te veronderstellen, namelijk toen er met beweeglijke letters in een zetblok op veel grotere schaal boeken geproduceerd konden worden. De technische veranderingen op de pagina rond 1150, stelt Illich, zijn een essentiële stap geweest in het verdingelijken van de taal, die uiteindelijk naar de boekdrukkunst leidt en die er een noodzakelijke voorwaarde voor is72.
In 2.1.7 en in 2.2.2 hebben we reeds gezien dat het toekennen van teksten aan een auteur, samenhangt met het losweken van de tekst van de pagina. Men dicteerde steeds minder en het eigenhandige schrijven van de auteur werd nu belangrijk. De 'schriftgeleerden' gaan driehonderd jaar voor de boekdrukkunst hun best doen om uit de regels op de pagina, het origineel (dat van de auteur afkomstig is), te distilleren. Datgene wat afkomstig is van de auteur zelf, wordt onderscheiden van de invloeden van anderen. In de layout op de pagina komen de verschillende bijdragen tot het geschrift, vanuit verschillende auteurs ook tot uitdrukking. Op deze wijze raakt de tekst als geestelijk object al voor de boekdrukkunst van de vijftiende eeuw, als vanzelf los van haar weerslag in een fysiek boek. Het eigenhandig schrijven door de auteur werd een nieuwe kunst73.
Bonaventura onderscheidt 100 jaar na Hugo tussen 4 soorten schrijvers. Iemand die een tekst van iemand anders schrijft, zonder zelf er iets aan toe te voegen is een scriptor. Een compilator voegt van meerdere anderen iets bij elkaar. Een commentator schrijft hoofdzakelijk iemand anders zijn tekst, waarbij hijzelf ter explicatie wat toevoegt. En een auctor is iemand die hoofdzakelijk zijn eigen tekst schrijft en teksten van anderen alleen als bijval toevoegt74.
Als auteurs zelf gaan schrijven, niet-professionelen dus vanuit het gezichtspunt van de amanuensis, dan is te verwachten dat het mooie duidelijke minuskel handschrift uit de tijd van Karel de Grote, plaats maakt voor een handschrift dat veel onleesbaarder is. Het op papier zetten komt pas op de tweede plaats, de belangrijkste kwaliteit van een auteur is dat hij zijn eigen tekst verzint.
In hoofdstuk 2.1.6 is al genoemd dat ten tijde van Hugo het
alfabet het meest revolutionaire van alle nieuwe zoekmiddelen was. Illich maakt
melding van het bestaan van zo'n 15 naslagwerken uit de dertiende tot vijftiende
eeuw, die alfabetische lijsten bevatten met verwijzingen naar de Bijbel, naar citaten
van de kerkvaders en naar andere bronnen. Voor thema's van duizenden preken kan
hier materiaal gevonden worden.
Het aardige is dat die 15 naslagwerken weer lijken op de websites op allerlei gebied die momenteel te vinden zijn op het internet. Deze specialiseren zich allemaal in verwijzingen naar elektronische documenten over een specifiek thema.
Een ander type hyperregister dat in dit verband de moeite waard is om genoemd te worden, zijn zoekmachines zoals Webcrawler, AltaVista en Hot Bot. Deze zoekmachines stellen de internetgebruiker in staat zich toegang te verschaffen tot specifieke internetpagina's aan de hand van trefwoorden of indexwoorden. Door trefwoorden logisch met elkaar te combineren kan men vrij efficiënt belanden bij die informatie of de webpagina die men zoekt. Men kan zelfs stellen dat het internet letterlijk van verwijzingen aan elkaar hangt, zodat door mens of machine geïnduceerde indexen een noodzakelijk middel zijn om überhaupt nieuwe en zinvolle informatie te kunnen vinden op het internet, voor zover aanwezig.
Honderd jaar na Hugo, zweeft de tekst reeds over de bladzijde. De tekst is op weg, zo zegt Illich, om een soort vrachtschip te worden, die de betekenisdragende tekens door de ruimte dwingt tussen het origineel en haar kopie. Hier en daar gaat het schip voor anker. Het boek is in metaforische zin een haven, waar het de zin die het bevat kan lossen en waar het zijn schatten kan openbaren. 75
Ik heb me door deze passage laten inspireren bij de formulering van mijn thema. Het loslaten van deze haven is eigenlijk in de loop van zijn verhaal een veel meer voor de hand liggend verloop. Dit ga ik nu verder aantonen.
2.6.1 Illich als heideggeriaan:
Heidegger onderscheidt de traditionele techniek van de moderne techniek. De oude, traditionele techniek is bij Heidegger een manier om waarheid aan het licht te brengen, net als de kunst of de pozie76. Daarmee zegt Heidegger dat in de traditionele techniek een visie op de werkelijkheid wordt aangereikt. De moderne techniek is daarentegen veel dwangmatiger. De moderne techniek dwingt een visie op de werkelijkheid af. In de moderne techniek laat de werkelijkheid zich alleen op die manier zien, welke de moderne techniek van een aangrijpingspunt voorziet. Een paar voorbeelden kunnen Heidegger's onderscheid tussen traditionele en moderne techniek duidelijk maken. Een windmolen hoort volgens Heidegger bij de traditionele techniek. Een windmolen staat in het landschap en vangt een beetje stromingsenergie uit de wind op. Zij doet verder geen inbreuk op het landschap. Een waterkrachtcentrale in een rivier, rekent Heidegger tot de moderne techniek. Alle water moet langs de stuwdam. De rivier wordt dan puur gezien als drukleverancier. In de mijnbouw verwordt de bodem tot slechts voorraadbestand van ijzererts. De gemechaniseerde landbouw verwordt uitsluitend tot voedselleverancier. Door de moderne techniek verliezen de dingen hun voorwerpelijk karakter en verworden ze tot puur 'Bestand'77. Met andere woorden: in het moderne technische handelen wordt het hele proces beheerst. Niets wordt aan het toeval overgelaten. In het traditionele technische handelen probeert men zo creatief als mogelijk is, verder te gaan met de dingen die zich voordoen. Of zoals het Nederlandse spreekwoord zegt: roeien met de riemen die je hebt. Het kan mee of tegenvallen. Als het meevalt wordt dat (in evt. religieuze termen) geduid als 'genade'.
In het moderne technische handelen zijn alle factoren die een rol spelen bij het bereiken van een gewenst resultaat, zozeer berekend, dat de 'genade' zich niet kan tonen. Een ander voorbeeld van modern technisch handelen zijn tomaten die in kassen in een hydrocultuur opgroeien. Er is precies berekend hoeveel licht en hoeveel voedingsstoffen nodig zijn. De tomaat zal niet verrotten, maar hij zal ook niet heel lekker gaan smaken door een onverwachte zonneschijn. Er komt op het berekende moment een rode cellulosebal uit, waar kraak noch smaak aan zit. De tomaat is besteld om zich op het juiste moment te tonen in het groentebestand op de markt. De klant zal niet zeggen: "o groenteboer, wat heb je lekkere tomaten deze week." Hij doet gewoon snel zijn boodschappen. half kg. tomaten stond er op zijn briefje.
Echt nieuw in de twaalfde eeuw waren een aantal hypertekstachtige technieken die
de twintigste eeuwse mens heel gewoon vindt en die in de context van het internet
veelvuldig gebruikt worden. Illich zegt dat binnen de scriptoria van de twaalfde eeuw
voor het eerst het gebruik van een alfabetisch geordend zakenregister en een
trefwoordenlijst werden toegepast. Ook werd de layout van de pagina
overzichtelijker. Al deze elementen vergemakkelijkten het stil lezen, het opnemen
van de inhoud van de pagina met het oog en niet meer uitsluitend met het
oor78.
Deze radicale vernieuwing uit zich in het volgende: voor de twaalfde eeuw was een boek een schriftelijke weergave van wat een auteur gezegd of gedicteerd heeft. Vanaf de twaalfde eeuw wordt het in toenemende mate tot een beeldvlak waarop een auteur zijn onuitgesproken gedachten kan projecteren. Dit is ook de tijd waarin de concordantie begint te ontstaan. De directe toegang tot een specifiek stuk tekst van een auteur wordt de norm79.
Het afdwingen van de toegang tot een bepaalde tekst, tot een bepaalde passage, heeft alle kenmerken van de beheersing van de moderne techniek in de zin van Heidegger, het bestellen van het tekstbestand. De lezing van Illich' boek Im Weinberg des Textes, stelt mij in staat om een techniekfilosofie af te leiden bij Illich die parallel verloopt met het denken van Heidegger over techniek.
Laat ik als aftrap nog een stukje Illich citeren:
'Hugo schrieb ein Traktat über die Kunst des
Lesens80 für Leute, die
dem Klang der Zeilen lauschen würden. Aber er verfasste sein Buch am Ende
einer Epoche; diejenigen, die das Didascalicon während der
nachfolgenden vier Jahrhunderte tatsächlich benutzten, lasen nicht mehr mit
Zunge und Ohr. Sie waren ausgebildet, auf neue Art zu lesen. Die Formen und
die Ordnung der Zeichen auf den Seiten waren für sie weniger Auslöser
von Klangmustern als sichtbare Symbole für
Ideen81. Ihre Literalität
war 'scholastisch' und nicht 'monastisch'. Für sie war das Buch nicht mehr
Weinberg, Garten oder Landschaft einer abenteuerlichen Pilgerreise. Sie
betrachteten das Buch eher als Schatzkammer, Mine, Vorratskammer -als
untersuchbaren Text82.'
[ILLICH, 1990, p.101]
De metaforen die Illich hier gebruikt: Mine, Vorratskammer geven het
sterke vermoeden dat Illich heeft zich hier duidelijk laten inspireren door Heidegger.
Illich verwijst niet naar Heidegger. In geen van zijn boeken die ik gezien heb, ben ik
een verwijzing tegengekomen. Toch wijzen deze metaforen in de richting dat Illich
op de hoogte is met de techniekfilosofie van Heidegger.
In Heideggers karakterisering van de traditionele techniek zit nog het element van de genadegave van de natuur die de menselijke bedoeling met het instrument uiteindelijk bewerkstelligt. In de boekdrukkunst maar ook al in het scholastieke lezen zitten, met zijn indexen etc., al de totale beheersingsaspecten die in Heideggers terminologie als moderne techniek bestempeld moeten worden.
Voor Hugo en zijn generatiegenoten, is het boek een lange gang. Het 'incipit' is dan de hoofdingang. Wanneer iemand door het doorbladeren van een boek een bepaalde strofe in het boek zoekt, dan is de waarschijnlijkheid om die te vinden niet groter dan door een willekeurige bladzijde op te slaan.83. Het boek van Hugo's generatie laat zich vergelijken met een partituur van een muziekstuk. Het partituur dient ervoor om de muzikanten de weg te wijzen. Uiteindelijk gaat het om de muziek zelf, net zoals het bij Hugo's generatiegenoten ook om het hardopgelezen woorden gaat. De partituur op zichzelf is niet het belangrijkste voor de lezing. Wel is het belangrijk als blauwdruk hoe de lezing moet klinken. Maar na Hugo's generatie kan een boek op een willekeurige bladzijde worden opgeslagen84. Auteurs die dat niet willen zorgen ervoor dat er geen index achter in hun boeken staan. Zowel Illich als Heidegger gebruiken geen indexen in hun boeken.
De eerste moderne techniek in de Europese cultuurgeschiedenis manifesteert zich dus niet in de ronkende stoommachines van de achttiende eeuw die in de mijnbouw het bestand bestellen, maar al zo'n 500 jaar eerder bij het begin van het scholastieke lezen85.
Het afdwingen van de toegang tot een bepaalde tekst, tot een bepaalde passage, heeft alle kenmerken van de beheersing van de moderne techniek in de zin van Heidegger, het bestellen van het tekstbestand. Dit bestellen van het tekstbestand is in het technisch artefact 'internet' voor het eerst volledig technisch geïmplementeerd86.
Vóór Hugo werden oude boeken alleen door toevoegingen uitgebreid. Al tijdens Hugo's leven begint men met het redigeren en samenstellen van boeken: juridische beslissingen worden verzameld en geordend87. Een bekend voorbeeld is de Glossa Ordinaria, een verzameling van bijbelcommentaren van de vroege kerkvaders en leraren. Deze Glossa Ordinaria kreeg zijn eerste vorm door Anselmus van Laon (hij stief in 1117) en zij verkreeg haar definitieve vorm in het midden van de twaalfde eeuw88. Bijbelcommentaren van de bekende kerkvaders worden vers voor vers verzameld. De overlevering wordt na goeddunken van een nieuwe uitgever uitgezocht en gecompileerd. Hugo's leerlingen behoren tot de eerste generatie die deze compilaties gaat gebruiken. Hierdoor ontstaat er een nieuw type lezer, die in kortere tijd vertrouwd kan raken met een groter aantal boeken en auteurs dan een leesmediterende monnik gedurende zijn hele leven zou kunnen lezen89.
Illich benadrukt dat de techniek van het gebruik van zaken- en trefwoordenregisters die in de twaalfde eeuw opgeld doen, praktisch onveranderd blijft tot de tekstverwerkings-programma's uit de twintigste eeuw. Bij deze laatste ziet hij weer een nieuwe breuk90.
In de wereld van het boek zijn bibliografieën en kaartenbakken in de bibliotheek bekende ontsluitingsmethoden. De social science citation index geeft mogelijkheden om te onderzoeken hoe en waar oudere teksten door nieuwere teksten geciteerd worden. Met een internetbladerprogramma kan men teksten die online zijn lokaliseren en vervolgens doorzoeken met zelf uitgekozen trefwoorden. En met verschillende databanken en online catalogussen kan men in principe gaan kijken in elke catalogus die aan het publieke internet hangt. En op dat net waar teksten vanaf het begin in elektronische vorm beschikbaar zijn, is het niet raar dat zoekmachines die zoeken op titels of zelfs op inhoud van elektronische teksten (internetwijd) zeer populair zijn91.
2.6.2 De vertechnisering van het woord wordt modern
Het Latijnse legere sluit ook plukken, bundelen, oogsten of verzamelen
in92. Ik wil volstaan met een
Nederlandse overeenkomst. In het lezen van aren, zit ook al het aspect van het
verzamelen, oogsten of bundelen. Het lezen als oogsten is heerlijk. Het is het
ontvangen van de genadegave van de verwondering die je overkomt naar aanleiding
van een tekst waar zo juist je oog overheen gegaan is. Deze genade heeft altijd een
vermenigvuldigingseffect. Dit wil weer een aanstoot tot nieuwe genade zijn, kortom
inspiratie. Het lezen verlicht zichzelf. In lumine tuo videbimus lumen (Psalm
36,9)
In de twaalfde eeuw komt in dit lezen als verzamelen verandering volgens Illich. De auteurs aan het einde van de twaalfde eeuw gingen anders met de oude boeken om. Voor hen waren de boeken niet meer voedsel voor hun eigen meditatie, maar bouwmateriaal om nieuwe denkkastelen op te bouwen93. De functionaliteit van de tekst treedt meer op de voorgrond. Dit gaat ten koste van de substantialiteit.
Hugo hanteerde nog een leesmethode die zo goed geordend is dat de lezer zijn herinnering als zoekmiddel kan gebruiken. De meditatieve lezer ontdekt immers als uitkomst van zijn meditatieve lezen welke analogieën bijelkaar horen. Daarom moeten wij volgens Hugo (Illich citeert Hugo) ' bei allem, was wir lernen, kurze und verlässliche Fassungen in der kleinen Truhe unserer Erinnerung sammeln' 94. Pas na Hugo's dood verdwijnen de klinkende regels van de pagina. De pagina wordt een door het verstand geschapen ordening. Het theologische en filosofische boek belichaamt voortaan kennis (cogitatio), een denkgebouw, in plaats van een middel te zijn om het verhaal her te beleven. Belangrijk aan deze cogitatio is niet zozeer de in woorden weergegeven herinnering aan een mijlpaal maar de doordachte opbouw van het betoog95.
Belangrijk daarbij is ook de veranderende functie van de illustratie. De illuminatie van vóór de dertiende eeuw versterkt de herinnering aan de regels waar de leespelgrim doorheen wandelt. De illustratie en de tabellen van na de dertiende eeuw ondersteunen vooral het betoog. Illich schrijft dat tijdens de twaalfde eeuw de eigenlijke samenhang tussen de regel en haar illuminatie verbroken wordt. Zodra de regel een bouwsteen voor paragrafen wordt, verandert ook de miniatuur: zij wordt tot een circus van fantasiegedrochten, welke het alfabetische deel van de pagina dreigt te overwoekeren96.
Op deze gang van zake anticiperend, een ontwikkeling die al in, let wel, de twaalfde
eeuw in ingezet, komt Illich tot de volgende klacht: 'Das moderne Lesen, besonders
das akademische und berufliche, ist eine Tätigkeit, die von Pendlern und
Touristen ausgeführt wird und nicht mehr von Fussgängern und Pilgern. Die Geschwindigkeit des Autos, die Monotonie der Stras
se und die Ablenkung durch Reklametafeln versetzen den Fahrer in einen Zustand
sinnlicher Entbehrung, der fortbesteht wenn er an seinem Schreibtisch angekommen
ist und Handbücher und Zeitschriften überfliegt. Wie ein mit der
Kamera ausgerüsteter Tourist greift ein Student heute zur Xerokopie, um ein Erinnerungsphoto
zu haben. Er befindet sich in einer Welt der Photographie, der Illustrationen und
Tabellen, die ihm die Erinnerung an illuminierte Buchstaben-Landschaften unmöglich machen.'
[ILLICH, 1990, p.116]
De echo van de heideggeriaanse gedachte over de toeristen-industrie die het bestand
bestelt, doordat het massa-toerisme in grote getale middels de gekleurde folders naar
de Rijn wordt gelokt97, is ook hier
hoorbaar.
Het ondergaan van de stroming is belangrijk bij het monastieke lezen. Elke
afzondering, opsplitsing van het rivierwater, doet tekort aan het geheel. Als we de
breuk die Illich lokaliseert tussen het monastieke en het scholastieke lezen, gaan
verstaan als een breuk tussen de traditionele techniek en moderne techniek in
heideggeriaanse zin (en daar is alle aanleiding voor), dan volgt daaruit het volgende.
Het kruit is reeds verschoten: het is dan onmogelijk om de breuk tussen het
boekbetrokken lezen en het lezen van beeldschermteksten die ontworteld zijn en geen
vaste drager meer hebben, te zien als een breuk die nog meer impact heeft. Het is
dan consequenter om te zeggen dat in de twaalfde eeuw de teksttechnologie reeds het
tekstbestand bedwingt. De veranderingen voor de teksttechnologie, die de cybernetica
met zich meebrengt, zijn hier een variatie op, een verdieping hoogs
tens. Ze laten het schisma van de twaalfde eeuw beter zien.
1Illich becommentarieert in [1990] de twaalfde eeuwse monnik Hugo van St. Victor
2volgens Illich [1990, p.131] afkomstig uit [Didascalicon 4,5]. De vertaling is van mij, BB, uit het Duits. Illich vertaalt uit het Latijn: 'Alle Natur is sinnträchtig, und nichts in der Welt ist unfruchtbar.'
3[ILLICH, 1990, p.131-132]
4'Durch diese Ansammlung von Techniken und Gewohnheiten wurde es möglich, sich den Text als etwas von der physischen Realität der Buchseite Losgelöstes vorzustellen.' [ILLICH, 1990, p. 10-11]; de cursivering is toegevoegd.
5De vertaling van het Didascalicon door Joseph Freundgen, Paderborn [1896] wordt aangeduid met DF. De kritische teksteditie van het Didascalicon door C.H. Buttimer, Washington, [1939] wordt aangeduid met DB. De Didascalicon-vertaling van Jerome Taylor [1961] wordt aangeduid met DT. En nu in deze noot drie Didascalicon-edities de revue zijn gepasseerd, meld ik voor de volledigheid dat er in 1997 bij Herder een Duitse vertaling is uitgekomen van het Didascalicon. Ik citeer altijd via Illich [1990] uit het Didascalicon.
6[ILLICH, 1990, p. 17]
7Dit ontleen ik aan de volgende passage:
'Die Seite hat nicht mehr die Eigenschaft eines Ackers, in dem die Buchstaben verwurzelt sind. Der neue
Text ist ein Gespinst auf den Seiten des Buchs, das in ein eigenständiges Dasein abhebt. Dieser
neue Text hat zwar eine materielle Existenz, aber nicht die Existenz gewöhnlicher Dinge; er ist weder hier
noch dort. Nur sein Schatten erscheint auf der Seite dieses oder jenes konkreten Buchs.' [ILLICH, 1990,
p.126/127]
8Ontleen ik aan de volgende passage: 'Hugo unterscheidet hier zwischen der Pilgerwanderung und dem Spaziergang, zwischen den anstrengenden lectio und der müssigen meditatio. Er unterscheidet zwei Bewegungsstile, betont aber zugleich ihre Žhnlichkeit. In der monastischen Tradition sind beide Formen der Lektüre nur zwei Momente derselben lectio divina. Hugo kennt keinen Bruch zwischen Philosophie und Theologie, etwas, worauf die Scholastiker nicht lange danach ihre Methode aufbauen sollten. Erst während des 13. Jahrhunderts wird die Unterscheidung des 'Lichts der Vernunft' vom 'Licht des Glaubens' zu zwei Arten des Lesens führen: zur Philosophie, in der die Vernunft ihr Licht auf die Dinge wirft (lumen rationis) und dann nach den Gründen für deren Sein sucht, und zur Theologie, in der sich der Lesende bei der Deutung der fühlbaren und rationalen Welt der Autorität unterwirft, die von Gottes Wort und dessen Licht (lumen fidei) ausgeht. Bei Hugo sind diese beiden klar voneinander unterscheidbaren Arten der Lektüre noch immer Teile desselben otium, und die beiden Formen des Lichts, die die Seite erhellen können, sind noch immer zwei Momente ein und desselben studium. Die lectio ist immerwährend ein Beginn, die meditatio eine consummatio, und beide machen das studium aus. Das Studium der Geschöpfe lehrt uns, nach ihrem Schöpfer zu suchen, alsdann wird dieser Schöpfer die Seele mit Wissen füllen, sie mit Freude tränken und die Meditation zur erhabenen Wonne machen. Für Hugo gibt es nur eine Form der Lektüre, die wirklich lohnend ist, die lectio divina.' [ILLICH, 1990, p. 65]
9[ILLICH, 1990, p.15-17]
10[ILLICH, 1990, pp.77-78]
11[ILLICH, 1990, p.91]
12Dit komt volgens noot 252 uit het Didascalicon volgens de vertaling van Joseph Freundgen, Paderborn 1896, III. 8, p.123.
13En, zoals we ons herinneren, het vormende aspect is belangrijk in het Didascalicon.
14'Und das Lesen ist von dreifacher Art:
'das des Lehrenden, das des Lernenden und das desjenigen, welcher für und aus sich selbst
wissenschaftliche Untersuchungen anstellt.'' [ILLICH, 1990, p.91] Dit komt volgens noot 253 uit [DF III.
8, p.123] Het Engelstalig boek [1993], meldt: 'And the reading "is of three kinds: the reading of him who
teaches, and the reading of him who learns, and the reading of him who contemplates the book by
himself."' [ILLICH, 1993, p.87] Noot 50 hierbij vermeldt dat het uit [DB III, 7, pp.57-58] komt. Het
stukje "vel per se inspicientis" wordt door Illich vertaald met 'ich kann beschauwend selber lesen"
[ILLICH, 1984, p.59]
15ontleen ik aan [ILLICH, 1990, p.91-92] In een opmerking bij noot 256 citeert Illich: [Giles CONSTABLE, The Letters of Peter the Venerable, Cambridge, 1967, p.?]. 'In het scriptorium van Cluny werd voortaan gezwegen.'
16[ILLICH, 1990, p.95]
17dit ontleen ik aan het folgende
tekstfragment: 'Der monastische Leser - der 'Leierer' oder Murmler - klaubt die Wörter von den Zeilen
und schafft ein Hörforum. Alle diejenigen, die mit dem Leser an diesem Hörmilieu teilhaben, sind vor
dem Verlauteten gleich. Es ist gleichgültig, wer liest, so wie es gleichgültig ist, wer die
Glocke läutet. Lectio Divina ist immer ein liturgischer Akt, coram, vor dem Antlitz
irgend jemandes; Gottes, der Engel oder jemandes in Hörweite. (...) Bezeichnenderweise war das
fünfzig Jahre nach Hugo nicht mehr so. Der technische Akt des Entzifferns schafft keinen auditiven,
und daher auch keinen sozialen Raum mehr. Jetzt durchblättert der Leser das Buch. Seine Augen
spiegeln die zweidimensionale Seite. Bald wird er seinen eigenen Verstand in Analogie zu einem
Manuskript wahrnehmen. Das Lesen wird zu einer individualistischen Tätigkeit werden, zu einem
Hin und Her zwischen einem Selbst und einer Seite.' [ILLICH, 1990, p.86]
18ontleen ik aan de volgende passage:
'Als sich ein Blatt in der Geschichte des Alphabets wendet, wird allmählich derjenige als Kleriker
betrachtet, der mit der neugestalteten Buchseite zurechtkommt und den neuen Index benutzen kann, der
den Zugang dazu bietet. Seine geschulte Schriftkundigkeit macht ihn zum 'Kleriker'; sei er nun Priester in
Diensten des Bischofs, Jurist eines Fürsten, Schreiber in einem Rathaus, Benidiktiner, Bettelmönch
oder Universitätslehrer. In der alten sozialer Dualität waren die in Seelsorge und Liturgie
eingesetzten Mitarbeiter des Bishofs (der Klerus) gegen das 'Volk' (seine spezialisierten kontemplativen
Leser, die Mönche, eingeschlossen) abgegrenzt. Die neuartige, spätmittelalterliche
gesellschaftliche Dualität lässt diejenigen, die Schreiber sind, denen gegenüberstehen,
die das nicht sind. [mijn cursivering, BB] Die neue Technik des Lesens und Schreibens, die
während des 12. Jahrhunderts Platz greift, wird gleich von den Schreibern monopolisiert. Sie
definieren sich selbst als Schriftkundige im Gegensatz zu den einfachen Laien, die schlicht Hörer des
geschriebenen Wortes sind.' [ILLICH, 1990, p.89] In de eindnoot 244 schrijft Illich [1990] hierbij: 'Die
neuen Kleriker waren diejenigen, die Nachschlagewerke benötigten.' Illich heeft dit weer ontleend aan [W.
GOETZ, 'Die Enzyklopädien des 13. Jahrhunderts', in Zeitschrift für die deutsche
Rechtsgeschichte 2, 1936, p.227-250]
19in noot 247 van [1990]
20de gegevens in deze paragraaf zijn ontleend aan [ILLICH, 1990, p.118-120]
21dit wordt ook bevestigd in het stukje over writing uit [The New Encyclopedia Britannica, Vol 29, 15e editie, p.1083]
22'Ohne den neuen, billigen und leichten
Beschreibstoff und ohne die allgemeine Verbreitung der neuen Schreibflüssigkeit hätten
scholastische Studien kaum in Mode kommen können.' [ILLICH, 1990, p.119/120]
23Een index is een alfabetische lijst met trefwoorden, die het terugzoeken van tekstgedeelten mogelijk maakt, waar de trefwoorden in staan.
24[ILLICH, 1981], [ILLICH, 1984], [ILLICH, 1986], [ILLICH en SANDERS, 1988], [ILLICH, 1990], [ILLICH, 1990b] en [ILLICH, 1993]
25[ILLICH, 1990, p.107]
26'Die vielleicht revolutionierendsten aller neuen Suchmittel sind die, die auf dem basieren, was wir 'Alphabetisierung' nennen.' [ILLICH, 1990, p.108] Illich verwijst in noot 300 van [1990] naar een aantal auteurs: [Horst KUNZE, šber dass Registermachen, München 1964], [M.A. ROUSE en R.H. ROUSE: 'History of Alphabetization' in: Dictionary of the Middle Ages, Bd. I, New York, 1982, pp. 204-207], [Homer G. PFANDER, 'The Mediaeval Friars and Some Alphabetical Reference-Books for Sermons', in: Medium Aevum, Oxford, 3, 1934, pp. 19-29]. In dit laatste werk staan volgens Illich 15 naslagwerken uit de dertiende tot vijftiende eeuw die voor thema's van duizenden preken, alfabetische lijsten bevatten met verwijzingen naar de Bijbel, naar citaten van de kerkvaders en naar andere bronnen.
27[ILLICH, 1990, p.99-100 en p.109]
28zie [ILLICH, 1990, pp. 108-110]. In noot 301 van [1990] merkt Illich op dat pas vanaf de boekdrukkunst (300 jaar na het begin van de scholastiek) het mogelijk is om in het register te verwijzen naar een paginanummer. Tot die tijd moest men verwijzen naar boek, hoofdstuk en versnummer.
29[ILLICH, 1990, p.110]
30'Das gelehrte Buch besteht nun nicht mehr aus einer Folge von Kommentaren, die wie Perlen auf der Schnur der Darstellung eines anderen aufgereiht sind.' [ILLICH, 1990, p.105]
31'Die sichtbare Markierung verlagert die Aufgabe, die ordinatio des Autors aufzunehmen, vom inneren Ohr zum Auge und vom Rhythmus des Gesagten in einen neuen künstlichen Raum. Dass man sich nun auf das sichtbare Gebäude der ordinatio stützen muss, macht es immer mehr zu Notwendigkeit, beim Lesen das Buch vor Augen zu haben.' [ILLICH, 1990, p.106/107] Illich verwijst hierbij naar [Malcolm B. PARKES, 'The Influence of the Concepts of Ordinatio and Compilatio on the Development of the Book', in: Medieval Learning and Literature. Essays presented to Richard William Hunt, uitgeg. door Jonathan James Graham Alexander/M.T. Gibson, Oxford, 1976, pp. 115-141.]
32[ILLICH, 1990, p.105]
33'In Hugos Jugend waren gelehrte
Bücher entweder ehrwürdige 'Schriften' (Bibel, Kirchenväter, Philosophen) oder
Kommentare zu diesen. Der Lehrer folgte in seinen Auslegungen dem Text einer solchen Schrift. Ordo
glossarum sequitur ordinem narrationis. Zuweilen wurde die glossa sichtbar der
narratio, die sie kommentierte, einverleibt. Aber Glossen wurden auch in die Marginalien oder
zwischen die Zeilen geschrieben. Diese Art des Glossierens ist ein sichtbares Resultat des geistigen
Verfahrens beim monastischen Lesen. So sagt zum Beispiel eine auctoritas, dass 'alle Formen der
Wissenschaft im Dienste der Heiligen Schrift stehen'. Nichts, was dem Leser durch den Kopf ging, wurde
als unangemessen erachtet, einem solchen Text als Kommentar zu dienen. Damals entstanden Texte aus
Tangenten zu älteren Texten, die dann langsam von den neuen absorbiert wurden.' [ILLICH, 1990,
p.104]
34Illich verwijst hiervoor naar [Nikolaus M. HAERING, 'Commentary and Hermeneutics', in: Renaissance and Renewal in the 12 th. Century, uitgegeven door R.L. Beson en Giles Constable, 1982, pp. 173-200]
35[ILLICH, 1990, p.104]
36'Das neue Seitenbild, die Kapiteleinteilung, Distinktionen, das konsequente Durchnumerieren von Kapitel und Vers, die neue Inhaltsangabe für das ganze Buch, die šbersichten zu Beginn eines Kapitels, die dessen Untertitel benennen, die Einführungen, in denen der Autor erklärt, wie er seine Darlegung aufbauen wird, sind alle Ausdruck eines neuen Ordnungswillens. Hinter diesem allen steht ein kultureller Impuls, ein geistiger Zweck und ein graphisches Hilfsmittel, die in der Kombination etwas noch nicht Dagewesenes schaffen. Wir können jedoch den Einfluss der Technologie auf die Geistes-verfassung nirgends so gut beobachten wie in der Erschaffung von alphabetischen Registern.' [ILLICH, 1990, p.110- 111]
37'(...) die neue abstrakte Schönheit, die vor allem mit Hilfe des Schriftbilds entstand, ist das Ergebnis eines der Mitte des 12. Jahrhunderts eigenen Kalküls beim Gebrauch der Buchstabengrösse. Sie spiegelt die neue Freude daran wider, geistig geordnete und quantifzierte 'Wissensmuster' auf die Seite zu projizieren.' [ILLICH, 1990, p.105]
38[ILLICH, 1990, p.113]
39[ILLICH, 1990, p. 24-26]
40uit: [ILLICH, 1990, p. 24]. Illich merkt in noot 34 bij deze passage op dat de wijsheid vooral in het hart van de mens aanwezig is, maar ook in het voorwerp, letterlijk op de bladzijde
41[ILLICH, 1990, p.21]
42'Mit dem Geist der Selbstdefinition bekommt das Fremdsein einen neuen, positiven Sinn. Hugos Aufforderung, 'die Süsse des heimatlichen Bodens' zu verlassen und sich auf eine Reise der Selbstentdeckung zu begeben, ist nur ein Beispiel für das neue Ethos. Bernhard von Clairvaux ruft zu den Kreuzzügen auf, die in anderer Form die gleiche Aufforderung ausdrücken: Menschen auf allen ebenen der feudalen Hierarchie sollen die gemeinsame Gedankenwelt ihrer Umgebung verlassen, in der Identität dadurch entsteht, wie andere mich benennen und behandeln, und ihr Selbst in der Einsamkeit der langen Reise entdecken.' [ILLICH, 1990, p.28]
43[ILLICH, 1990, p.28]
44Illich [ILLICH, 1990, p.103 en noot
282] ontleent dit aan verschillende auteurs, onder andere [M.T. CLANCY, From Memory to Written
Record, England 1066 - 1307, 1979] en [A. MURRAY, Reason and Society in the Middle
Ages, 1978]
45[ILLICH, 1990, p.76]
46'Die Seite hat nicht mehr die
Eigenschaft eines Ackers, in dem die Buchstaben verwurzelt sind. Der neue Text ist ein Gespinst auf den
Seiten des Buchs, das in ein eigenständiges Dasein abhebt. Dieser neue Text hat zwar eine
materielle Existenz, aber nicht die Existenz gewöhnlicher Dinge; er ist weder hier noch dort. Nur sein
Schatten erscheint auf der Seite dieses oder jenes konkreten Buchs. Daraus folgt, dass das Buch nicht
mehr das Fenster zur Welt oder zu Gott ist; es ist nicht mehr die durchscheinende optische Einrichting,
mittels derer der Leser einen Zugang zur Schöpfung findet. Soweit es noch ein optisches Instrument
bleibt, hat sich das Buch im 180 Grad gedreht, so, als wäre eine konvexe durch eine konkave Linse
ersetzt worden. Aus dem Symbol für kosmische Wirklichkeit ist ein Symbol für das
Denken hervorgegangen. [mijn cursivering, BB] Statt des Buchs wird jetzt der Text zum Gegenstand,
in dem Gedanken gesammelt und gespiegelt werden.' [ILLICH, 1990, p.126/127]
47[ILLICH, 1990, p. 30]
48[ILLICH, 1990, p.57]
49[ILLICH, 1990, p.59]
50Illich [1990, p.58] ontleent dit in noot
147 met complimenten aangaande de beschrijving aldaar van het monastieke lezen, aan: [LECLERQ,
The Love of Learning and the Desire of God, New York, 1982, pp.15-17 en 87vv.]
51Illich [1990, p.60] ontleent dit aan [George STEINER: 'Our Homeland the Text', in: Salmagundi 66, 1985, pp.4-25]
52[ILLICH, 1990, p. 62]
53'In einer anderthalb Jahrtausende lange Tradition geben die sich bewegenden Lippen und die Zunge die klingenden Seiten als Echo wieder.Die Ohren des Lesers sind aufmerksam und mühen sich ab, das aufzufangen, was seine Mund äussert. So wird die Buchstabenfolge unmittelbar in Körperbewegungen umgewandelt, und sie strukturiert die Nervenimpulse. Die Zeilen sind wie eine Tonspur, die mit dem Mund aufgenommen und vom Leser für das eigene Ohr wiedergegeben wird. Die Seite wird durch das Lesen buchstäblich einverleibt.' [ILLICH, 1990, p.57] Illich citeert hier [J. BALOGH, 'Voces Paginarum', in: Philologus 82, 1926-1927, pp. 84-109 en 202-240]
54[ILLICH, 1990, p.62]
55[ILLICH, 1990, p.45/46]
56hoofddocente linguïstische antropologie aan de Universiteit van Amsterdam
57['Multimediaal dansen als betoog' Surf, (9), nr. 2, juni 1995]
58zie [THEALL, 1991] en [THEALL, 1992]
59Zie o.a. [STEEHOUDER (e.a.), Leren Communiceren, 1979] dat tot de standaardlitteratuur hoort van bijna elke HBO- en Universiteitsstudent in Nederland
60het Duitse woord voor toetsenbord is Tastatur. De associatie tortuur is ligt voor de hand, gezien de toetsenbordziektes die tegenwoordig opduiken, zoals Repetitive Strain Injury (RSI).
61Misschien wel duizenden en dit gaat ook nu nog door: in rurale gebieden van zowel het Noorden als het Zuiden worden nog steeds dialecten op schrift gezet. De aanleiding wordt vaak gevormd wanneer de Bijbel of een deel van de Bijbel wordt vertaald. In dat kader kan men er ook niet aan ontkomen om een grammatica te bedenken of te reconstrueren. Ook worden er spellingsregels afgesproken.
62[ILLICH, 1990, p.72-73]
63[ILLICH, 1984, p.44]
64het Cyrillisch
65In de oudheid een landstreek in Italië ten westen van de Apennijnen, tussen Sorrento en Latium.
66[ILLICH, 1990, p. 73-74] Op p. 74 geeft Illich wel enkele uitzonderingen weer waarbij het lokale dialect wel in schrift werd weergegeven vóór Hugo. Te denken valt dan aan de Straatsburger eed. Deze uitzonderingen lijken de regel te bevestigen.
67de Volkskrant van 7 maart 1998
68[ILLICH, 1984, p.44-49]
69zie [ILLICH, 1990, p.75-76]. Illich verwijst hier ook naar zijn eigen Schaduwarbeid, [1981]. Nebrija gaf in 1492 de 'Gramática Castellana' uit waarin hij de eerste grammatica van een gesproken europese taal presenteert. [ILLICH 1981, p.11-35]
70Illich geeft een aantal voorbeelden van gedenkwaardige momenten in de Europese vertechnisering van de taal. In de dertiende eeuw komt bijvoorbeeld Fransciscus met het eerste geschreven stuk in een Italiaans dialect, namelijk het Zonnelied. Fransciscus gebruikte natuurlijk de Latijnse letters om woord voor woord op te schrijven wat hij de armen te zeggen had. [ILLICH, 1990, p.76]
71[ILLICH, 1990, p.94-95]
72[ILLICH, 1990, pp.121-122]
73'Dreihundert Jahre bevor die
Druckkunst die kritische Edition möglich machte, versuchte man häufig, die Fäden zu
entwirren, aus denen der sichtbare Text gewoben war. Das, was vom Autor stammt, der 'sein Eigenes'
schreibt, wird von dessen Formung und Ordnung durch andere Schreiber unterschieden. Umwiderruflich
löst sich 'der' Text eines Buches von seiner schriftlichen Fassung in diesem oder jenem anderen
Manuskript.' [ILLICH, 1990, p.113]
74[ILLICH, 1990, pp.112/113]
75'Im Didascalicon ist es noch immer das lumen im Auge des Lesers, das den Text auf der Oberfläche des Pergaments beleuchtet. Hundert Jahre später, als Bonaventura den von ihm bewunderten Vorgänger Hugo kommentiert, schwebt der Text schon über die Seite. Er ist auf dem Wege dazu, eine Art Lastschiff zu werden, das die bedeutungstragenden Zeichen durch den Raum befördert, der die Kopie vom Orginal trennt; hier und da geht er vor Anker. Aber trotz dieser Dissoziation des Textes von der Seite bleibt er seinem Hafen im Buch verbunden. Das Buch wiederum stellt metaphorisch einen Hafen für den Text dar, in dem dieser seinen Sinn entlädt und seine Schätze offenbart. So, wie das Kloster die Welt des heiligen Buchs gewesen war, so entstand die Universität als institutioneller Rahmen und symbolischer Vormund für den neuen biblionomen Text.' [ILLICH, 1990, p.124]
76zie: 'Die Technik ist (...) nicht bloss ein Mittel. Die Technik ist eine Weise des Entbergens.' [HEIDEGGER, 1962a, p.12]
77[HEIDEGGER, 1962a, p.14-16]
78[ILLICH, 1990, p.100]
79'Vor Hugos Zeit ist das Buch eine Aufzeichnung dessen, was ein Autor geredet oder diktiert hat. Nach Hugo wird es zunehmend zu einem Repertorium der Gedanken eines Autors, zu einer Bildfläche, auf die er seine noch unausgesprochenen Intentionen projizieren kann. (...) Erst nach Hugo wird der direkte Zugang zu einer speziellen Stelle zur Norm. Illich verwijst in noot 281 naar [Edwin A. QUAIN, 'The Medieval Accessus ad Auctores', in Traditio 3, 1945, p.215-264.] [ILLICH, 1990, p.101/102]
80cursivering van mij, BB
81idem
82idem
83'Für Hugos Generation ist das Buch wie ein Korridor, dessen Haupteingang das incipit ist. Wenn jemand das Buch in der Hoffnung durchblättert, eine bestimmte Stelle zu finden, ist die Wahrscheinlichkeit, dass er darauf stösst, nicht viel grösser, als wenn er das Buch aufs Geratewohl aufgeschlagen hätte.' [ILLICH, 1990, p.101-102]
84'Aber nach Hugo kann das Buch an einer beliebigen Stelle aufgeschlagen werden, und die Wahrscheinlichkeit, dass der Leser das Gesuchte findet, ist gross. Es ist noch immer ein Manuskript, kein gedrucktes Buch, aber technisch gesehen ist es schon ein grundlegend anderer Gegenstand als vorher. Der Fluss der Erzählung [mijn cursivering, BB] ist schon in Absätze gegliedert, deren Gesamtsumme das neue Buch ausmacht.' [ILLICH, 1990, p.102] Deze passage doet mij erg aan Anna Livia denken. De riviermetafoor die Illich gebruikt in het kader van het monastieke lezen doet denken aan Anna Livia. Zij staat in Joyce zijn Finnegans Wake [1939] symbool voor het stromende, altijd in beweging zijnde, geen vaste vorm hebbende. De allereerste zin (incipit) van Finnegans Wake is: 'riverrun, past Eve and Adam's, from zwerve of shore to bend of bay, brings us by a commodius vicus of recirculation, back to Howth Castle and Environs.' Inderdaad begint het allereerste woord van het boek "riverrun" niet met een hoofdletter. Het is ook niet een complete zin. De allerlaatste zin van het boek eindigt ook niet met een punt en kan probleemloos geplakt worden aan de allereerste zin. Deze beide aspecten onderstrepen het stromende van de taal als opvatting en expressie van James Joyce. Het 'riverrun' is dan ook een echte incipit: in dit eerste woord wordt de toon gezet waar het in Finnegans Wake overgaat.
85dit constateerde ik al in 2.1
86in de Appendix C geef ik daarvan een voorbeeld, hoe in de context van het internet een tekstbestand bestelt kan worden
87[ILLICH, 1990, p.102]
88Bron: Encyclopaedia Britannica op CD-ROM, 1996
89[ILLICH, 1990, p.102-103]
90'Nachdem diese Hilfsmittel erfunden worden waren, blieben sie im wesentlichen unverändert, bis zu den Textverarbeitungsprogrammen für Computer in den achtziger Jahren. Damit erst setzte ein vergleichbar tiefgreifender Wandel ein.' [ILLICH, 1990, p.103]
91Harde schijven in computers zijn inmiddels ook zo uitgebreid geworden, dat het ook moeilijk is om in haar directories 'op goed geluk' wat te zoeken, wanneer je een bepaalde tekst of document kwijt bent. Vandaar dat men binnen bedrijven er soms toe overgaat om internetachtige zoeksystemen te gebruiken om de eigen harde schijf of de interne fileserver te ontsluiten.
92[ILLICH, 1990, p.59]
93'Die Autoren des späten 12. Jahrhunderts gingen ganz anders mit [die alten Bücher] / [ihnen] um: Für sie waren die alten Bücher nicht mehr Nahrung für die eigene Meditation, sonders Baustoff für die Errichtung neuer geistiger Gebäude.' [ILLICH, 1990, p.111]. Zie ook 2.3
94[ILLICH, 1990, p.112]
95[ILLICH, 1990, p.111-112]
96[ILLICH, 1990, p.116]
97Heidegger schrijft als antwoord op het mogelijke verwijt dat de Rijn waarin een waterkrachtcentrale gesteld is, niets anders dan tot bestand bestelt is: 'Aber der Rhein bleibt doch, wird man entgegnen, Strom der Landschaft. Mag sein, aber wie? Nichts anders denn als bestellbares Objekt de Besichtigung durch eine Reisegesellschaft, die eine Urlaubsindustrie dorthin bestellt hat.' [HEIDEGGER, 1962a, p.15/16]