Hoofdstuk 3: Illich, Ong en de cybernetica.


In de eerste helft van de jaren '90 begon ik me te interesseren voor het onderwerp waar deze scriptie een gevolg van is. Ik heb vaak gezocht sinds die tijd naar een elektronische versie van het Didascalicon1 op het internet. In januari van dit jaar heb ik het dan eindelijk gevonden. Er zijn twee gegevensbestanden, in principe raadpleegbaar via het internet, die werken op het Patrum Latinorum (PL)2. Het Didascalicon van Hugo van St. Victor staat in de banden PL175-177. De gegevensbestanden zoals ik ze op het internet gevonden heb, zowel aan de Universiteit van Indiana3 als aan de Universiteit van Michigan4 zijn alleen lokaal raadpleegbaar door staf en studenten, dus niet internetwijd-openbaar. Op een WWW-verkoopsite5 stond dat de CD- ROMs van de PL-gegevensbank te koop zijn voor 27.000 Engelse ponden. Via de internetpagina's is alleen de gebruikersinterface te zien. Deze interface laat duidelijk zien dat de gegevensbank een wetenschappelijke bedoeling heeft. Het tekstmateriaal kan ontgonnen worden met het elektronische zoek-tuig. Verzin een vraag, bv. welke kerkvader het eerst het woord sapientia gebruikt (en hoe vaak). De gegevensbank zal het antwoord geven.

De leeshouding die de gegevensbank oproept is een volstrekt andere dan de leeshouding die in het Didascalicon zelf wordt gepropageerd, zoals ik dat via Illich heb geleerd, namelijk lezen als het aanvaarden van een pelgrimage. Zou een latinist, een historicus of een taalwetenschapper die de PL-gegevensbank raadpleegt, dat door hebben? Voor mij was het als internetpelgrim een beetje teleurstellend dat het elektronisch tolpoortje naar de PL-gegevensbank potdicht zat, zodat ik niet de ervaring kon opdoen hoe het voelt om zelf wat schatten uit het Didascalicon te kunnen onttrekken, buiten de lezing van Illich om.

Met het elektronisch ontsluitbare Didascalicon, voor een beperkte groep betalende lezers, zitten we al helemaal in de secundaire schriftelijkheid. In hoofdstuk 1 heb ik deze laatste term gedefinieerd als een gereflecteerde schriftelijkheid, die pas echt 'op gang' gekomen is sinds ongeveer 1994, toen het internet gepopulariseerd raakte (in de VS is dat een paar jaar eerder gebeurd). Met secundaire schriftelijkheid kan dus gedacht worden aan de elektronische post (e-mail), het tekstgeoriënteerde internet, maar ook de teletekst welke via een TV-toestel (met teletekst decoder) leesbaar is.


3.1 Secundaire schriftelijkheid

3.1.1 Van oorspronkelijke oraliteit naar secundaire schriftelijkheid.
Homerus zong in een tijdperk dat er al geschreven werd, toen oraliteit en schriftelijkheid elkaar reeds aanraakten. De herinnering die tot dan toe 'nach Echo-Prinzipien akustisch gehandhabt worden war, bekam Konkurrenz von der Sprache, die auf architektonischer Grundlage visuell gehandhabt wurde'
6 Het resultaat van deze synergie tussen geluid en het ontwaren van zijn vorm, namelijk de Ilias en de Odyssea, was een speciaal geval van creatieve compositie, die de schriftelijkheid nooit meer tot stand gebracht heeft7. Je zou kunnen zeggen: in de confrontatie tussen een oude en een nieuwe vorm van vertechnisering van taal, kunnen mooie nieuwe taaluitingen tot stand komen.

George Steiner constateert8 dat litteraire genieën niet meer het boek als expressief medium kiezen, maar film, video of nog een ander medium. Tevens bemerkt hij dat de orale overlevering heel hardnekkig is: de poëzie is niet zo makkelijk uitroeibaar. (Ondanks dat de wens daartoe al sinds Plato aanwezig is, Plato wou immers de barden niet toelaten in zijn republiek, zie hiervoor 1.4). Hij ziet de poëzie terug in allerlei vormen van secundaire oraliteit. Het somatische aspect, het lichaam, blijft daarbij belangrijk. Als voorbeeld kan men denken aan de popcultuur, welke gevoed en versterkt wordt door de muziekzenders met videoclips. Deze constatering verbindt hij met de terugval in de zuiver schriftelijke litteraire produktie, die volgens hem hoort bij de burgerlijke upperclass van de negentiende eeuw: zij hadden tijd om te lezen (en zij konden de stilte betalen die nodig is voor het lezen). In een gemiddelde studentenflat, concurreren de verschillende poëtische vertolkingen in een secundaire orale gedaante, middels de luidsprekers tegen elkaar op.


3.1.2 Illich en de symbolische fallout van de cybernetica

Illich gebruikt graag de terminologie 'symbolische fallout' van taaltechnologie om negatieve gevolgen van deze technologie op de cultuur aan te geven. Fallout refereert naar radioactieve fallout of op zijn gunstigst: afval. Zo'n geladen term kan nauwelijks meer een positieve betekenis krijgen. Toch definieert Illich ook leken- geletterdheid (lay literacy) en het zelf als het symbolische afval van het gebruik van het alfabet in het Westen9. De metafoor van de radioactieve fallout die nooit zijn schadelijke lading verliest, kan dus niet te ver door getrokken worden.

Ong ziet duidelijk10 dat de drukpers een gevoel van compleetheid veroorzaakt. Alles wat gedrukt is en tussen kaftjes zit, is af, is compleet. Dit geldt voor romans, filosofische geschriften en wetenschappelijke werken. De manuscripten van vóór de drukpers (Illich zou zeggen, vóór het scholastieke lezen) hebben met hun interlineaire glossen en commentaren in de marge nog iets meer van het geven en nemen van de oraliteit. Opeenvolgende versies namen deze glossen en interlineaire regels op in de hoofdtekst.

Ong ziet11 ook dat de gedrukte tekst het romantische idee van originaliteit en creativiteit versterkt. Met het elektronische woord van de secundaire schriftelijkheid, zijn we weer terug bij het geven en nemen van de oraliteit. Het is weer heel gemakkelijk geworden, om je eigen teksten te hernemen en die van anderen in te lijven. En dat gebeurt ook aan de lopende band in de context van internet en e-mail. Mediafilosoof Norbert Bolz doet in zijn boek Die Welt als Chaos und Simulation dezelfde constatering12. En de in Enschede geboren schrijver Marcel Möring heeft ook zijn hoop gesteld op de taaltechnologie van de secundaire schriftelijkheid13.

Het lastige is dat de wordingsgeschiedenis van een elektronische tekst niet per ongeluk bewaard blijft, wat bij het doorstrepen of aanstrepen van teksten op papier wel het geval is. Tenzij je opeenvolgende versies heel nauwkeurig bewaart, tenzij je een precies logboek bijhoudt van al je acties, is een constructie achteraf van de wordingsgeschiedenis van een tekst alleen maar mogelijk aan de hand van je eigen geheugen. Zoals het geheugen bij de oraliteit ook het spoor naar het verleden vormde.

Het overnemen en bewerken van teksten van jezelf of van anderen, zonder duidelijke verantwoording (onbewust in veel gevallen, de irritante notenboekhouding kan een creatief schrijfproces danig in de weg zitten) kan gerekend worden tot de symbolische fallout van de cybernetica. In de periode van het monastieke lezen, was het nog heel gebruikelijk dat bijvoorbeeld Hugo Augustinus inlijfde op papier, zonder dat hij daar uitgebreid aantekening van maakte14.

Het is in onze eeuw zo gemakkelijk geworden om teksten over te nemen en te herzien. En de administratie van de bronnen vergt zoveel inspanning en monnikenwerk, dat het ons niet hoeft te verbazen dat ook Illich zelf als cyberleek niet onaangeraakt is gebleven door de symbolische fallout van de cybernetica. Wanneer we exact kijken naar de overeenkomsten tussen Schule ins Museum [ILLICH, 1984] en ABC, the alphabetization of the popular mind [ILLICH, 1988], dan wordt duidelijk dat een relatief groot deel15 van ABC, the alphabetization of the popular mind hoewel vertaald uit het Duits, afkomstig is van Schule ins Museum. Illich is vergeten dit te melden: noch in het voorwoord, noch in de litteratuurverwijzingen heb ik er iets over kunnen vinden. In beide boeken heeft hij een uitgebreide litteratuurverwijzing opgenomen, maar niet naar boeken van zichzelf. In gesprek met David Cayley, zegt Illich nogmaals dat hij geen teksten op een computer componeert. Teksten moeten uit een innerlijke stroom komen, achter elkaar door.16. Maar als ik beide boeken naast elkaar leg, dan zie ik twee tekstvariaties, typisch de uitkomst van een tekstverwerker-schrijfproces. Het hoeft niet zo te zijn dat deze tekstvariaties letterlijk uit de tekstverwerker komen. Blokoperaties uitvoeren op stukken tekst met een schaar en papierlijm, is net zo goed symbolische fallout van de cybernetica, net als de leek-geletterde bevangen kan zijn met de symbolische fallout van de schriftelijkheid, zonder dat hij zelf kan schrijven.

Er zijn ook voorbeelden van moedwillig kopiëren: op het internet kun je over elk onderwerp wel opstellen vinden, soms complete scripties. Eén van de tips17 die Umberto Eco geeft (met een vette knipoog) om snel een scriptie te schrijven is het overschrijven van een scriptie van een student van een andere universiteit. Met het internet is dat heel gemakkelijk geworden. De moeite om de originaliteit te verifiëren van een tekst of de correcte verwijzing naar het origineel te handhaven, is een kenmerkend uitvloeisel van de spanning tussen twee opeenvolgende media in onze tijd.

De schaduw van de ontwortelde tekst slaat neer als fall-out op een ander stuk papier (en dat behoort reeds tot onze dagelijkse routine) hoewel wij de consequenties hiervan nog niet altijd even duidelijk beseffen. Het boek Electric Language. A Philosophical study of word processing van Michael Heim [1987], heb ik grotendeels gekopieerd. De anderhalf uur dat ik daar mee bezig ben geweest heeft mij weer helemaal met de neus op de gedrukte feiten gedrukt. Wat dat betreft is het een verarming als filosofen veel van dit soort karweitjes gaan uitbesteden aan collega's alleen maar omdat die een minder hoog uurloon kunnen claimen. Op dat moment gaat er namelijk weer een mogelijkheid tot filosofische reflectie verloren. De inblik of het inbliksemen van het zijn18, doet zich bij uitstek voor wanneer de deksel van het kopieerapparaat de ruit niet goed afdekt en de filosoof i.o. erachter kortstondig doet verblinden.

Illich ziet de symbolische fallout van de cybernetica alleen maar om zich heen, maar dus niet bij zichzelf. En dat is jammer, want daardoor mist hij een reflectiemoment. Terecht stelt Illich dat de symbolische fallout van de cybernetica ook de cyberleken aangaat. Ik wil in aanvulling daarop het terrein van de cybernetica zo breed mogelijk zien, dat geeft daarna een nòg helderder beeld over de fallout. Niet alleen bij het lezen en schrijven van teksten, ook bij het kopiren en reproduceren van boeken, recenseren in kranten en op internet komt de cybernetica van pas. En probeer maar eens een boek te bestellen bij de boekhandel: via een computerterminal wordt gekeken hoeveel het kost en of het nog leverbaar is. Als je het boek koopt, wordt er in het geautomatiseerde voorraadbeheer bijgehouden dat het boek niet meer aanwezig is, zodat het automatisch zal voorkomen op de lijst van te bestellen boeken, wanneer die weer wordt uitgedraaid. Op de paperback uitgave van Im Weinberg des Textes van 1990 staat nog net geen streepjescode- balk19 achterop, misschien wel uit piteit voor Illich of op diens verzoek. Maar op de paperbackuitgave van In the Vineyard of the Text van 1996, hetzelfde boek, maar dan in het Engels, staat de streepjescode-balk onuitwisbaar achterop, als de serene afdruk van een innige zoen van graaf Cyber Dracula.


3.2 Het ontsluitingskarakter van vertechnisering van taal

Internetjournalist Franscisco van Jole geeft redenen om te stellen dat boeken nog maar beter even niet verbrand kunnen worden. Hij citeert met instemming de filosoof L. Floridi, die zegt: "de enorme toename van en de overgang naar digitale informatie kan ontaarden in een nachtmerrie waarin niemand meer iets weet. Niet omdat de kennis er niet is, maar omdat ze niet meer is terug te vinden."20 Ik geef drie min of meer persoonlijke voorbeelden om de uitspraak van Floridi te illustreren.

Allereerst, heb ik gedurende het schrijfproces van deze scriptie meerdere malen in de afgrond van informatieverwarring gekeken. Ik ben begonnen om op kaartjes mijn litteratuurverwijzingen, citaten, samenvattingen en ideeën te schrijven. Daarna heb ik een deel in allemaal verschillende bestanden gezet, met een systematische naam. Dat was enerzijds handig, dacht ik, want alles wat reeds ingetypt was hoefde niet nog een keer weer ingetypt te worden. En bovendien kon ik zoeken op zelfverzonnen trefwoorden en zodoende mijn eigen materiaal blijven ontsluiten.

Mijn informatie-ordenende bezigheden bestonden uit het maken van overzichten met alle informatievormen. Ik maakte hypertekst pagina's met verwijzingen naar teksten die thematisch bij elkaar horen. En de thema's voor de hoofdstukken konden zo ontstaan, door verschillende kaartjes achter elkaar te zetten. Of door verschillende verwijzingen naar elektronische bestanden met teksten die bij elkaar horen, aan elkaar te plakken in één lineair bestand. Deze tekst vormde dan het uitgangspunt voor de uiteindelijke tekst.

Maar het bleek nogal arbeidsintensief om alle informatie, via de tussenweg van een kaartje in de computer te stoppen. Op het laatst was ik alleen nog maar met informatie-ordenende werkzaamheden bezig. En de informatie die op het beeldscherm verschijnt, ontbeert ten ene male een natuurlijke hiërarchie. Zodoende ben ik teruggekeerd naar het papier, niet volledig overigens, want een deel van de bestanden, bijvoorbeeld de hypertekst pagina's die ik van elders gehaald heb, blijft alleen elektronisch beschikbaar. Het willen hebben van één systeem dat alle informatie ontsluit, heb ik bij mezelf ontmaskerd als ijdelheid. Het is ondoenlijk om alle elektronische informatie op papier te zetten en omgekeerd. Zodoende blijft er een hybride systeem over, dat alleen maar ontsluitbaar blijft door er dagelijks mee bezig te zijn. Op die manier sluipen er zo weinig mogelijk fouten in. Het geheugen, de herinnering blijft belangrijk en kan niet weggeautomatiseerd worden.


Een tweede persoonlijke ervaring gaat over het beheren van tekstbestanden van een groep mensen, namelijk bij de Werkgroep Ontwikkelingstechnieken21. Ook hier kwamen verschillende problemen over het opslaan van elektronische informatie aan het licht. In welke elektronische map laat je vrijwilligers hun documenten opslaan, die een andere vrijwilliger over een jaar nog moet kunnen terugvinden? Hoe regel je de toegankelijkheid van de bestanden: moet iedereen alle bestanden kunnen lezen? En moet ook iedereen alle bestanden kunnen beschrijven? In welke mate is het zinvol om tussenversies van bestanden te bewaren? Het ontsluitbaar maken van bestanden, voor die bestanden die met adviesverlening te maken hebben, kan, meehelpen aan het bewaken van de kwaliteit van de adviesverlening, bijdragen aan de informatie-overdracht aan nieuwe adviesverleners en het gedeeltelijk automatiseren van de adviesverlening.

Toen alle computers op een netwerk met fileserver waren aangesloten en gebruikers gewend waren om hun bestanden te bewaren op de netwerkschijf van de fileserver, bleken er nog dozen met elektronische bestanden op oude informatiedragers in een kast te staan. Dit betroffen namelijk 5¬ inch diskettes die nog nauwelijks gebruikt werden. En het was een hele klus om deze bestanden op te zoeken en de beslissing te nemen om ze te bewaren of niet. Over een paar jaar, wanneer er weer over gegaan moet worden naar een volgend systeem, zal dat probleem alleen maar groter zijn geworden. Menselijk onderhoud blijft erg noodzakelijk.


Voor een derde persoonlijke ervaring kom ik bij het internet uit. Mensen en organisaties die informatie aan te bieden hebben middels websites, zorgen er over het algemeen voor dat er verwijzingen staan in bestaande webpagina's naar clusters van informatie op een bepaald gebied. Tevens is het gebruikelijk om zelf ook weer door te verwijzen naar clusters van informatie. Het Studentenpastoraat op de Universiteit Twente, bijvoorbeeld, wil graag dat haar internetpagina's 'aanklikbaar' zijn vanuit verschillende logische plekken op de internetpagina's van de Universiteit. Ze verwijst zelf ergens in haar eigen structuur weer naar de internetpagina's van studentenpastoraten in andere Universiteitssteden. Ook bestaan er binnen het internet zoekmachine's, die aan de hand van trefwoorden of via zoekbomen, internetadressen kunnen genereren.

In 1994 heb ik een onderzoek gedaan22 in opdracht van de stichting TOOL, om informatie op het internet op te zoeken over een tiental onderwerpen op het gebied van kleinschalige duurzame energie23. Een jaar later heb ik een soortgelijk onderzoek gedaan op het gebied van telematica initiatieven in/voor/door ontwikkelingslanden, toen voor het bedrijf TOOLnet logistics24. In beide gevallen is er naar informatie gezocht op het internet en zijn er internetadressen verzameld met een aantal goede en interessante informatietoegangen. Er waren toen al verschillende meta-informatiesystemen op websites ontdekt, die allemaal pretenderen op uitputtend wijze informatietoegangen te geven tot deelaspecten op een bepaald gebied.

Op het internet is er al vrij snel een grote concurrentie ontstaan, tussen actoren op het internet waarbij het er om ging wie het beste meta-informatiesysteem bijhoudt, op een bepaald gebied. Dat is ook logisch, want de toegang tot een internetpagina bepaalt of mensen je kunnen vinden. Als er een organisatie is die betere meta- informatie levert dan jezelf, dan kun je twee dingen doen: of je zorgt ervoor dat je zelf nog beter wordt. Of je erkent de meerdere in de ander en verwijst naar deze meta-verzameling. Maar misschien zijn er meta-informatiesystemen die nog beter zijn, dan het systeem dat al reeds superieur was aan jezelf. Als je dat weet, dan hoef je op je eigen meta-metasysteem alleen maar een verwijzing aan te brengen naar het metasysteem dat volgens jou het beste is. Op die manier blijf je zelf het allerbeste.

Er zijn ook verschillende zoekmachines en informatiebomen op het internet. Zoekmachines zijn erg populair bij internetgebruikers. Deze combineren een heldere zoekinterface voor gebruikers, met brute rekenkracht en grote elektronische opslagcapaciteit om door gebruikers opgegeven combinaties van zoektermen die meer of minder prominent in te vinden documenten op het internet moeten voorkomen, te vertalen in een reeks adressen van internetpagina's. Gebruikers moeten in de zoekinterface zo helder mogelijk gestuurd worden naar betere zoektermcombinaties voor de informatie die ze eigenlijk zoeken.

Zowel bij de handmatige verwijzingen naar internetpagina's als bij de geautomatiseerde verwijzingen van zoekmachines, geldt altijd het probleem van verhuizing: organisaties kunnen besluiten te verhuizen naar een ander elektronisch adres. Een ander aandachtspunt is het consistent en volledig houden van je informatie (verwijderen van goede informatie of ten onrechte niet verwijderen van informatie die verouderd is) blijft een punt van menselijke zorg. De kwaliteit en volledigheid van de informatie moet op één of andere wijze gegarandeerd zijn; dit vereist kennis van het gebied van de inhoud van de informatie. De opvattingen van autoriteiten zijn belangrijk. Zoekmachines schieten dus principieel tekort ten opzichte van zoekbomen die door menselijke deskundigheid tot stand gekomen zijn. De zoekmachines kunnen deze tekortkomingen slechts gedeeltelijk compenseren door bijv. de omvang en de datum van de internetpagina weer te geven.

Ook kun je hebben dat verschillende websites verschillende versies van dezelfde informatie herbergen. Wanneer weet je zeker dat je de laatste versie hebt? Wat is de beste zoekmachine, want er zijn er tientallen. Welke organisatie is de beste autoriteit op haar gebied.

Er zijn, kortom verschillende problemen. Verschillende technische oplossingen zijn weliswaar beschikbaar. En verschillende organisaties die actief zijn op het internet, proberen in te springen op problemen met weer en nieuwe informatiedienst.

Maar mijn eindoordeel luidt toch dat hier voortdurend onderhoud en bijstelling noodzakelijk zijn, zowel door mensen en organisaties die informatie aanbieden als ook door informatiezoekers. De cyberleken moeten zelf zo deskundig mogelijk worden, want geen enkele 'deskundige' is te vertrouwen.

Omdat doorlopend menselijk onderhoud noodzakelijk blijft, kan ge-extrapoleerd worden dat dit onderhoud (al te menselijk) soms ook achterwege zal blijven: zie hier de digitale nachtmerrie waar Floridi het over heeft.


In hoofdstuk 1 heb ik aangegeven dat het alfabetische schrift in staat is om de klanken te ontsluiten. In hoofdstuk 2 is aan de hand van Illich aangegeven dat sinds de twaalfde eeuw middels indexen en hoofdstukindelingen, het boek at random raadpleegbaar wordt. En in deze paragraaf heb ik aangegeven hoe elektronische teksten ontsluitbaar zijn, zonder dat je precies hoeft te weten of de tekst wel bestaat, namelijk met zelf gekozen zoektermen.


3.2.1 Hypertekst als ontsluiting van de secundaire schriftelijkheid

Echt nieuw in de twaalfde eeuw waren een aantal hypertekstachtige technieken die de twintigste eeuwse mens heel gewoon vindt en die in de context van het internet veelvuldig gebruikt worden.

'Binnen de scriptoria van de twaalfde eeuw werd het gebruik van een alfabetisch geordend zakenregister en trefwoordenlijst voor het eerst toegepast. Ook werd de layout van de pagina overzichtelijker. Al deze elementen vergemakkelijkten het stil lezen, het opnemen van de inhoud van de pagina met het oog en niet meer uitsluitend met het oor.' [ILLICH, 1990, p.100]

In een vraaggesprek25 met Michael Heim26 vraagt Geert Lovink hoe het zal zijn als de boeken van Heidegger online zijn. Heim ziet wel wat in het gebruik van hypertekst om de verschillende niveaus in zijn teksten aan te geven. De Gesamtausgabe is een chaos stelt Heim. Er zijn zoveel verschillende versies van Sein und Zeit. Met hypertekst kun je die verschillende niveaus aangeven. Heidegger leefde nog in de negentiende eeuwse opvatting van geschreven tekst. Hij probeerde zijn tekst te dateren, met behulp van zijn marginalia. Maar nu leven we in een tijd waar de opvatting van tekst in beweging is. Heim denkt dat het mogelijk is om een betere elektronische uitgave te maken van Heidegger's teksten dan een schriftelijke uitgave waarin beslist moet worden wat de beste tekst is.

Dit is een interessante opvatting. Maar in de lijn van het onderscheid tussen het monastieke en het scholastieke lezen, zoals ik dat in hoofdstuk 2 heb weergegeven, moeten we stellen dat de tekstopvatting van Heidegger eerder vergeleken moet worden met het monastieke lezen. Hij heeft immers indexen in zijn boeken vermeden. Of misschien moet hij wel vergeleken worden met de barden in de voorschriftelijke oraliteit. Op het moment dat het woord gesproken wordt heeft, het betekenis, daarna niet meer of in elk geval minder. Een schriftelijke notatie van het gesproken woord moet daarom vergezeld gaan van de datum wanneer het is uitgesproken.


Illich schrijft in Im Weinberg des Textes 'In jedem Computer lauert ein Bulldozer mit dem englisch gefassten Versprechen, neue Wege zu data, replacements, inversions und instant print zu eröffnen.' [ILLICH, 1990, p.125]. In gesprek met Cayley stelt Illich dat '(...) hypertext is a concept utterly unlike anything the last six centries have given us.' [CAYLEY, 1992, p.272]. Dezelfde kritiek op Heim is ook op Illich mogelijk: waar Illich de breuk denkt in het lezen vanaf de cybernetica, vindt ik het consequenter om de breuk te situeren tussen het monastieke en het scholastieke lezen. Het alfabet kan een ontsluiting van de tekst verzorgen. Hypertekst radicaliseert deze ontsluiting alleen maar, door het los te koppelen van de geografische plaats, net als de media van de secundaire oraliteit.

Ong schrijft dat de computer de verbinding van het woord met de ruimte maximaliseert. Tevens optimaliseert de computer de analytische benadering van de taal, omdat de hele sequentie van de taal in de elektronische benadering instantaan ontsloten wordt27.

Deze technische ontsluiting van het woord welke in de cybernetica voltooid is, zoals ik net aan de hand van wat persoonlijke voorbeelden heb geprobeerd te illustreren, niet onproblematisch. Zonder voortdurende menselijke inspanning door technisch onderhoud gaat de ontsluiting van informatie over in verstrooiing en verwarring. Wanneer hieraan echter is voldaan, blijft de toepassing fascinerend.


3.3 Ontwortelde teksten


Bij de verandering van het monastieke naar het scholastieke lezen, werd de bladzijde van partituur tot tekstdrager, zoals Illich dat zo mooi beschrijft. En deze verandering, ingekaderd in een dozijn technische uitvindingen en veranderingen, vond al rond 1150 plaats en niet zoals misschien te verwachten, rond 1460 wanneer Gutenberg en de zijnen beweegbare letters gebruiken
28. Zolang de bladzijde een partituur bleef, staat het ten gehore brengen van de partituur veel meer op de voorgrond dan de partituur zelf. De leespartituur bestaat nauwelijks op zichzelf: slechts indien het hardopgelezen wordt heeft het zijnsgrond. Wanneer dan de bladzijde een tekstdrager aan het worden is, krijgt het boek een zelfstandige betekenis, die op het zicht gelezen kan worden. In die zin raakte de tekst reeds los van de bladzijde.

Het tegenstrijdige in Illich' positie kunnen we verder illustreren als we eerst het volgende citaat, een heel interessante opmerking aangaande het thema van de verworteling van het woord, lezen '-Und endlich muss die ganze Welt zur Fremde werden für die welche vollendet lesen wollen. Wie der Dichter sagt: ' Heimischer Boden zieht mit besonderem, süssem Gefühl an / Und lässt eingedenk seiner beständig uns sein' ... Der Philosoph muss lernen, ihn zu verlassen.' [ILLICH, 1990, p. 23]29

Voordat de letters op het papier komen van de boekbladzijden, van de tijdschriftpagina's of op het krantepapier, heeft het over het algemeen, uitzonderingen daargelaten, al een hele reis gemaakt door de datalandschappen. Men denke aan persburo's, maar ook aan journalisten die hun tekst van heinde en ver naar de computers van de krantredactie verzenden met modem en telefoon. Men denke aan auteurs van een boek die geacht worden hun teksten op flop aan te leveren.

En ook als de journalisten, de auteurs, hun teksten uitgetypt of handgeschreven willen aanleveren, dan nog moet een redacteur of iemand anders met snelle vingers achter het toetsenbord kruipen om de letters op het beeldscherm te representeren. Ook in de zeldzame gevallen dat de handgeschreven teksten zelf gereproduceerd worden door middel van fotokopie of andere fotografische technieken (eventueel heel bibliofiel uitgevoerd), moet ik constateren dat de ontworteling van het tekstbeeld van het papier een feit is.

Illich wil er niet aan: '(...) ich zum Beispiel bin unwiderruflich im Boden des textualisierten Buchs verwurzelt. (...) Der buchbezogene Text ist mein Zuhause, und die Gemeinschaft der biblionomen Leser sind die Menschen, die ich mit wir meine. Dieses Zuhause ist jetzt genauso veraltet wie es mein erstes Zuhause war, als einige Glühbirnen begannen, die Kerzen zu ersetzen.' [ILLICH, 1990, p.125] De boekbetrokken tekst is het huis van Illich. Dit huis wil hij niet verlaten.

Illich vervolgt op p. 125 van Im Weinberg des Textes:
'Eine neue Art Text formt den Verstand meiner Studenten, ein Aus-Druck, der keinen Anker hat, der keinen Anspruch darauf erheben kann, eine Metapher oder ein orginal von der Hand eines Autors zu sein. Seine Schriftzeichen werden willkürlich geformt, sind wie die Signale eines Phantomschiffs, geistern auf dem Bildschirm herum und verschwinden wieder.' [ILLICH, 1990. p.125]

En in het boek In de Mirror of the past staat een anekdote die hij in 1990 in een lezing verwerkt heeft. Een collega presenteert hem een tekstverwerker, waarover deze collega heel enthousiast is. Illich er niet alleen door gechoqueerd maar hij voelt zich ook beledigd, als hij de tekst los gesneden ziet van elke pagina30. Vervolgens laat hij twee pagina's verderop zien, hoe de tekst in Hugo's tijd een pelgrim geworden is die komt en gaat en hier en daar rust. Dan vergelijkt hij het met een schip met goederen dat hier en daar voor anker gaat om zijn lading te lossen, Maar zo zegt Illich, het heeft wel een pier nodig om aan te meren. Deze pier is het papier [mijn cursivering, BB]. Mijn enige uitbreiding op Illich is dat de pier wat mij betreft ook een beeldscherm kan zijn.


De overgang van het monastieke scriptorium naar de uitgever vanaf de boekdrukkunst loopt parallel met een nieuwe cult van het handschrift van de auteur. Men dicteerde niet meer en het eigenhandig schrijven door de auteur werd een nieuwe kunst. Want de gedrukte tekst ontstond niet naar aanleiding van het neerslag van de schrijvers van de auteur, die hem hun hand uitlenen, maar naar aanleiding van het manuscript van de auteur zelf. 'Der Text als geistiger Gegenstand hebt anhand des vom Autor selbst hergestellten Manuskripts von der Seite ab.' [ILLICH, 1990, noot 332]. De tekst raakt ontworteld van de bladzijde.

Michael Heim vergelijkt in een tekst die hij in 1990 op een inmiddels antiek ontsluitingssysteem van het internet gepubliceerd heeft het papiergeörienteerde schrijven met een Europese stad en het elektronische publiceren met een Amerikaanse stad.31 In de Europese stad zijn de traditionele vormen van zingeving en plezier direct terug te vinden in de stedebouwkundige opzet, met de kerk in het midden (en het café ernaast, BB). In de Amerikaanse stad, bijvoorbeeld New York City of Los Angeles, is het religieuze centrum afwezig.

In de Volkskrant van 30 augustus 1996 staat een stukje over de tentoonstelling van het Utrechts Psalter. Een uniek boekwerkje van perkament uit de negende eeuw. Recensent Willem Kuiper kan er maar niet over uit dat hij een CD- ROM mee naar huis kan nemen en zo op zijn computer het Psalter kan bekijken, terwijl het kwetsbare boekwerkje nu voor altijd in een kluis kan. Willem Kuiper heeft een omgekeerde ervaring dan Illich met nieuwe media, terwijl hij toch ook behoorlijk verworteld is in het boek.

Illich kan alleen de verzuchting opbrengen dat de alfabetische techniek in het miasma32 van de communicatie is opgelost [ILLICH, 1990, p.123/124], waarbij Illich ook meteen aangeeft dat hij een hekel heeft aan het woord communicatie. Zie ook [ILLICH, 1990, p.9] waar Illich schrijft 'het alfabet moet voor het beeldscherm wijken als grond- metafoor voor onze tijd, het is nog maar één van de vele vormen van coderen van 'boodschappen'.

Illich voelt zich in toenemende mate een vreemdeling in de nieuwe wereld van de thuisloze tekst dat op het scherm verschijnt, spookachtig, om veranderd te worden33. Als antwoord wil ik dan Illich nog graag een keer herinneren aan wat hij schreef dat Hugo van zijn leerlingen verlangde: 'Er soll seine Familie für das Kloster verlassen, dessen Sinnbild die Wüste ist. Unbehaust findet er sein irdisches Zuhause in den Seiten des Buchs.' [ILLICH, 1990, p.61] Deze boekbetrokken tekst is de Heimat die Illich moet verlaten. Er zit niets anders op. Ook zal hij niet kunnen ontkomen aan de woestijn van nullen en enen. De woestijnervaring dat deze datalandschappen mensen kan geven, daarvan hebben al verschillende auteurs een getuigenis afgelegd34.


3.4 Zin, authenticiteit en het zelf

3.4.1 Versleutelde elektronische berichten als authenticiteits garantie35
Ik kom nog even terug op hetzelfde citaat waarmee ik 3.3 begon 'Eine neue Art Text formt den Verstand meiner Studenten, (...) der keinen Anspruch darauf erheben kann, eine Metapher oder ein orginal von der Hand eines Autors zu sein. (...) ' [ILLICH, 1990. p.125] Zolang mensen al berichten uitwisselen, willen ze zo nu en dan ook geheime berichten uitwisselen. Het tweelingbroertje van het uitwisselen van geheime berichten, is het toevoegen van een code aan een bericht, aan de hand waarvan de authenticiteit geverifieerd kan worden. Dat wil zeggen: gecontroleerd kan worden of het bericht waarin staat: afz. Pietje ook daadwerkelijk verstuurd is door Pietje die je als Pietje kent. Een authentiek bericht krijgt dus een verifieerbare elektronische handtekening. Ik zal in deze (technische) paragraaf uitleggen hoe je geheime en authentieke berichten kunt uitwisselen. Dit blijkt met hetzelfde systeem te kunnen: publieke sleutel cryptografie. Het zal blijken dat een elektronische tekst er wel aanspraak op kan maken dat het een origineel van de hand van de auteur is.

Het heeft overigens maar weinig gescheeld, of publieke sleutel cryptografie zou in Nederland verboden zijn geweest. Oud-minister Sorgdrager heeft overwogen om versleuteling van elektronische berichten in het algemeen te verbieden. Maar ze heeft het niet gedaan, omdat ze dan in conflict zou komen met internationale verdragen. Wel is een van criminaliteit verdacht persoon die gebruik gemaakt heeft van cryptografie verplicht om mee te werken aan het ontsleutelen van een bericht36. Bij traditionele, fysieke sleutels zou zo'n bepaling alleen maar op de lachspieren werken.

Deze regel geeft meteen de kracht van de versleutelingspaketten aan: een overheid met al haar technologische middelen en gerechtelijke laboratoria, kan niet een goed cryptografisch systeem ontcijferen.

Het cryptografische programma Pretty Good Privacy (PGP) werkt met geheime/publieke sleutelparen. Een elektronisch bestand dat met een publieke sleutel op slot wordt gedraaid (onleesbaar wordt gemaakt), kan alleen maar met de bijbehorende geheime sleutel worden losgedraaid. En omgekeerd: een elektronisch bestand dat met een geheime sleutel op slot is gedraaid, kan alleen maar met de bijbehorende publieke sleutel worden opengemaakt.

De maker van PGP, Philip Zimmermann, heeft in 1993 het pakket gratis laten verspreiden via het internet, als freeware37. Zijn motivering hiervoor was een idele: in de tijd dat elektronische communicatie steeds belangrijker wordt, moet het voor de burger mogelijk zijn berichten te versturen zonder dat welke instantie dan ook, overheid of andere burgers of bedrijven kan meelezen. PGP is zo'n sterk cryptografisch pakket dat het bij goed gebruik en gebruikmakend van de sterkste variant, pas na jaren van gecombineerd rekenwerk door alle computers in de wereld tegelijk kan worden gekraakt38. Er wordt gebruik gemaakt van enorme grote getallen die het produkt zijn van twee eveneens grote priemgetallen. Het produkt is openbaar, maar de twee priemgetallen zijn dat niet. Het uitrekenen van deze getallen kost heel veel rekentijd. In 1996 is het RSA130 getal gekraakt, na een wereldwijde poging, waarin vele computers via internet hebben samengewerkt. De twee priemgetallen die beide ongeveer 65 cijfers lang zijn, zijn toen gevonden. Maar cryptografie die gebaseerd is op RSAgetallen van 200 en groter is nog steeds veilig39.

De Amerikaanse overheid was er niet zo blij mee dat Philip Zimmermann het PGP2.3a pakket gratis via het internet aanbood. Er is een juridisch steekspel geweest, waarbij hem een gevangenisstraf van ettelijke jaren boven het hoofd hing. De juridische aanklacht was, dat hij strategische goederen geëxporteerd heeft. En ook de overheid in Singapore, waar de kenschets Big Brother is Watching You volop van op toepassing is en die binnenlandse stimulering van het internet combineert met groteske vormen van subtiele internetcensuur, is bang voor PGP.40

Een nieuwe PGPgebruiker maakt in één actie een geheim/publieke sleutelpaar aan. De publieke sleutel kan openbaar verspreid worden, de geheime sleutel staat op de eigen computer. Het gebruik van de geheime sleutel wordt nog eens extra afgeschermd door een wachtwoord.

PGP is potentieel zo'n sterk cryptografisch pakket (vooral versie PGP2.3a), dat in verschillende Europese landen, ook in Nederland er vanaf 1994 discussies zijn geweest of het gebruik van PGP niet moet worden verboden. Of dat gebruikers misschien verplicht zouden moeten worden om hun geheime sleutels aan Justitie te geven. De argumentatie is dat het criminele organisaties een communicatie- instrument in handen geeft, waar opsporingsambtenaren niet kunnen meekijken wat de inhoud is van de berichten die worden uitgewisseld. Maar mensen die zich sterk willen maken voor het elektronisch briefgeheim verdedigen echter het gebruik van PGP, als een grondrecht voor de digitale burger.

Hoe werkt het? Je verstuurt een versleuteld bericht, die alleen door de ontvanger mag worden gelezen, door het bericht op slot te draaien met de publieke sleutel van de ontvanger. Alleen de ontvanger kan het bericht weer opendraaien met zijn geheime sleutel. Je anticipeert dus volledig op de ontvangende partij. En omgekeerd: een ontvanger kan alleen de authenticiteit van het bericht dat je elektronisch ondertekend hebt met je geheime sleutel controleren. Juist dit aspect laat zien, hoezeer in de elektronische communicatie, een sterk anticiperend aspect zit in de techniek om een bericht bij een bepaalde ander terecht te laten komen.

De evenbeen van versturen van een geheim bericht naar iemand anders, is die ander een mogelijkheid te geven om de authenticiteit van het bericht te controleren. Hoe gaat dit in zijn werk? De verstuurder van een bericht begint met het plaatsen van een elektronische handtekening. Zij/hij doet dit door een controle-code blok toe te voegen, die op slot is gedraaid door de geheime sleutel. Het bericht is nog wel leesbaar, maar er zijn een paar coderegels aan het bericht toegevoegd, die het verifiren van de elektronische handtekening mogelijk maken. Daartoe kan de ontvanger gebruik maken van de publieke sleutel van de verstuurder. Deze check kan iedereen uitvoeren, in strikte zin is de authenticiteit nog beter controleerbaar dan bij de ondertekening van brieven, want daar is een laboratorium voor nodig.

Iedereen die geregeld elektronische post verstuurt, weet hoe kwetsbaar het allemaal is. Het is bijvoorbeeld heel gemakkelijk om een andere afzender op te geven, dan waar de brief eigenlijk vandaan komt. Grappenmakers die iemand willen belasteren doen dat nog wel eens. Er is geen handschrift, de letters op het beeldscherm zien er allemaal eender uit. Natuurlijk biedt de inhoud en de grammaticale stijl van een elektronische brief, ook wel houvast aangaande de authenticiteit van de herkomst. De digitale handtekening heeft dan nog zin, om de boze werken van het digitale zetduiveltje te ontmaskeren.

Daarom vind ik cryptografie zo fascinerend. Alle zekerheden qua vorm en materiële consistentie die verdwenen zijn bij elektronische communicatie, komen weer op een mathematische manier terug. Alle mogelijke manipulaties door anderen zijn uitgesloten.

Je gaat automatisch meer aandacht geven aan een brief met een elektronische handtekening, of aan een brief die zozeer aan jou gericht is, dat niemand anders fysiek is staat in om haar te lezen. Zelfs het overheidsapparaat kan het niet lezen of slecht met heel veel moeite onder gunstige omstandigheden. Hier zit ook een zekere romantiek in, die alleen maar ten volle geconcipieerd kan worden door diegenen die alle aspecten rondom de versleutelde berichten zelf zoveel mogelijk geverifieerd hebben. Deze romantiek versterkt uiteindelijk de mystiek van de nabijheid van de ander door het koperdraadje.

In een tijd waarin (bewegende) beelden van allerlei soort, via allerlei media, zoveel mogelijk een schijn van authenticiteit opdringen, is de enige betrouwbare authenticiteit van uitwisseling via media alleen diegene die mathematisch berekenbaar is.


3.4.2 Zin en zelf
Eén van de meest belangrijke eigenschappen die de secundaire oraliteit weer heeft teruggewonnen op de oorspronkelijke schriftelijkheid, is het gebeurteniskarakter van taal. In hoofdstuk 1 hebben we dat gezien. In de secundaire oraliteit komt het gebeurteniskarakter weer terug. Mensen die wel eens betrokken zijn geweest bij TV-programma's weten, hoe in dit medium met het gebeurteniskarakter gemanipuleerd kan worden. De radio heeft daarbij al veel meer mogelijkheden, zeker als het gecombineerd wordt met de telefoon (zie radioprogramma's waarbij het publiek kan opbellen). De telefoon op zich, is een privémedium gebleven.

De secundaire schriftelijkheid, zeker in de vorm van de elektronische post, welke deels een publiek, deels privékarakter kan krijgen, heeft het gebeurteniskarakter van secundaire oraliteit overgenomen. Hierbij staat de secundaire schriftelijkheid in een communicatieve setting. Illich heeft een hekel aan het begrip 'communicatie'41. Maar ik ontkom er in deze scriptie niet aan het zo nu en dan te gebruiken. Het is een te grote inperking, wanneer Illich lezen en zingeving alleen beperkt tot een betrokken zijn van een lezer op een tekst. Andere mensen zijn hier ook in betrokken. Illich ontkent weliswaar niet dat teksten auteurs hebben, hij vindt het zelfs een kenmerkende bepaling van de boekbetrokken schriftelijkheid. Auteurloze teksten zijn voor Illich een gruwel.

In de elektronische uitwisseling van berichten, teksten, kunnen teksten ook auteurs hebben. Er is zelfs zoiets als een elektronische handtekening, hebben we gezien.

Levinas legt in zijn opstel 'Heidegger, Gagarin en wij'42 een positieve mogelijkheid in de techniek. De techniek maakt namelijk een eind aan het voorrecht van de verworteling aan de Plaats. Bij Heidegger ziet Levinas tendenties om zich aan de plaats te hechten, wortel te schieten aan het landschap. De techniek verandert het landschap in een stad en stuurt alle mensen op ballingschap. Levinas roemt daarbij de prestatie van Gagarin, die dankzij de techniek voor de eerste keer 'de Plaats heeft verlaten'. 'Een mens bestond in het absolute van de homogene ruimte.' Er ontstaat een nieuwe kans: 'voortaan is het mogelijk oog te hebben voor de mensen, onafhankelijk van de situatie waarin zij zich bevinden.' De teksttechniek van de secundaire schriftelijkheid faciliteert nieuwe zin-gevende ontmoetingen tussen mensen.

Binnen het internet zijn hier veel voorbeelden van te geven. Al voordat het internet als zodanig bij het grote publiek in Nederland bekend was, speelde een groep computerenthousiastelingen die betrokken zijn bij de stichting Antenna43 een rol bij het ondersteunen van e-mail als communicatiesysteem tijdens de Aarde-top in 1992, Rio de Janeiro. Eén van hen, Michael Polman, zorgde in opdracht van de Verenigde Naties ervoor dat nieuws, notulen, verslagen en verdragen van de conferentie gratis beschikbaar waren. Vertegenwoordigers van NGO's uit Noord en Zuid konden zo beter met elkaar en met hun achterban overleggen.

Tijdens de oorlog in Joegoslavië speelden e-mail en mailinglijsten eveneens een grote rol bij het uitwisselen van berichten. Waar post, TV en radio door de overheid werden gecontroleerd en de telefoon (sowieso alleen geschikt voor privécommunicatie) het niet of slecht deed, kon de e-mail functioneren als een contactmogelijkheid tussen mensen, vluchtelingen, vredesgroepen, familieleden uit Bosnië, Kroatië, Joegoslavië en vluchtelingen in ballingschap. Daarvoor is in alle gebiedsdelen van het voormalige Joegoslavië een e-mailsysteem opgezet, genaamd: Zamir Transnational Net. Dit net functioneert sinds 1992. Het telde volgens een berichtje van Eric Bachman44 op 11 maart 1996, 2500 gebruikers45. Via een openbaar berichtenuitwisselingssysteem genaamd yugo.antiwar dat wordt verzorgd door de Association for Progressive Communication (APC)46, konden mensen binnen en buiten het voormalig Joegoslavië met elkaar communiceren.

Al bij verschillende opstanden en verzetsacties tegen totalitaire regimes hebben elektronische communicatiemiddelen een rol gespeeld. Onlangs nog in Indonesië, waar activisten elkaar in een elektronische chatbox elkaar moed inspraken door verhalen uit te wisselen over de volksopstand in de Filipijnen in 198647.

De opstand die de Zapatistas in de Mexicaanse deelstaat Chiapas begonnen op 1 januari 1994, de dag waarop het NAFTA- verdrag48 in werking trad, werd vanaf het begin gevoerd via het internet. De ontwikkelingen over de bezetting door de Zapatistas van kleine gemeenschappen in Chiapas en de reactie van de Mexicaanse overheid, konden zo bijna live worden gevolgd. De Mexicaanse overheid werd zo gedwongen om te gaan onderhandelen met de opstandelingen, opdat zij geen gezichtsverlies zou leiden. Volgens deskundigen zou de opstand zonder de internationale ogen die meekeken, binnen korte tijd met militair geweld zijn neergesabeld49.

Natuurlijk spelen elektronische media ook een rol bij minder fraaie maatschappelijke ontwikkelingen, zoals bij Neonazis die het medium ook hebben ontdekt.

Illich pakt flink uit, als hij wil laten weten, hoe hij over 'communicatie' denkt en over de tekst die net als Gagarin in een volstrekt technische omgeving zweeft, gecodeerd in ASCII. In 2.2.2 is aangegeven hoe in de twaalfde eeuw volgens Illich het zelf ontstond. 'Hugo wil dat de lezer zo met de pagina's omgaat, dat hij in de spiegel van de pagina zichzelf ontdekt. Met deze zelfdefiniëring krijgt de vervreemding een nieuwe, positieve betekenis.'50 Volgens Illich hoort het zelf bij de symbolische fallout van de schriftelijkheid. Dientengevolge kan het zelf ook weer verdwijnen als de symbolische fallout van de schriftelijkheid verdrongen wordt door de symbolische fallout van de cybernetica. Illich geeft dat aan door te citeren uit George Orwell's roman 1984 in het stukje "exile of the literate mind" [ILLICH, 1986, p.176-181].

De hoofdpersonen, Julia en Winston, worden onderhanden genomen door het systeem. Deze twee geliefden lijken nog de laatsten te zijn, die nog een zelf hebben. En dat is niet acceptabel voor de staat (met zware totalitaire trekken). Want zolang mensen nog een zelf hebben, zijn ze niet willoos en willen ze zelf ethische beslissingen nemen. De geheime politie gaat er wat aan doen. Ze probeert hen door fysieke en psychologische marteling zover te krijgen dat ze elkaar verloochenen en vervloeken als laatste wilsuiting. Deze opzet lukt. Hierna zijn ze zelfloos geworden.

Illich geeft aan het verlies van het zelf door de symbolische fallout van de cybernetica ongeveer dit gewicht. Hij voelt zichzelf en iedereen die nog een zelf hebben, bedreigd door het verraad dat die klerken plegen die de woorden van het boek als een communicatiecode laten oplossen51. Het verlies van het zelf en het verlies van zin gaan samen.

Binnen de filosofie staan discussies over het zelf centraal. Bij Levinas bijvoorbeeld ontstaat het zelf in antwoord op anderen. Dat is ook mijn uitgangspunt. Illich laat het zelf ontstaan doordat de mens zichzelf ontdekt in de spiegel van de bladzijde, hebben we reeds gezien. Hij wordt zelf auteur en gebruikt de bladzijde om te schrijven wat hij denkt. De kwestie is nu: hoe ontstaat het zelf52. Ontstaat het in communicatie met anderen of ontstaat het zelf door de vervreemding van de ballingschap. In beide gevallen biedt de cybernetica mogelijkheden tot het ontstaan van het zelf. We hadden al gezien dat het digitale landschap een mogelijkheid tot woestijnervaring geeft. Maar ze geeft ook een mogelijkheid tot communicatie, uitwisseling tussen mensen, bijvoorbeeld via elektronische post. Voor Levinas zijn de techniek en de stad belangrijk, omdat mensen elkaar daar kunnen ontmoeten. De authenticiteit van de ontmoeting in de elektronische stad kan, indien noodzakelijk, geverifieerd worden. In die ontmoeting ligt een mogelijkheid tot zin- geving besloten.


Slot
De mens moet tegenwoordig door al die informatieovervloed en al die mogelijkheden om te kunnen springen van medium naar medium, actief arbeid verrichten om niet definitief verward te raken. Hij moet worstelen om te kunnen blijven drijven in de kolkende informatiestroom die hem naar beneden dreigt te trekken naar een zelf-loos universum van betekenisloze informatie. De onbetaalde schaduwarbeid die elke moderne burger moet verrichten, is de symbolische fallout van de cybernetica. Het tragische van de moderne mens is, dat, willen we de humaniteit bewaren, er niets anders op zit dan met gelatenheid en met een bescheiden glimlach om alles wat misgaat, de nieuwe arbeidsopgaven van de technische wereld waarin we terecht zijn gekomen, te aanvaarden53.


1Het twaalfde eeuwse boek van Hugo van St. Victor, waar Ivan Illich zich door heeft laten inspireren.

2Het Patrum Latinorum van J.P. Migne (1800-1875) is een complete uitgave van de werken van de kerkvaders vanaf Tertullianus (200 na Chr.) tot de dood van paus Innocentius III (1216).

3http://www.indiana.edu/~letrs/ Dit gegevensbestand bevat de CLCLT-3 CD-rom, met het complete corpus van de PL. Dit project staat mede onder de verantwoordelijkheid van de Katholieke Universiteit van Leuven.

4http://www.hti.umich.edu/latin/pld

5De verkoop informatie staat in http://info.ox.ac.uk/ctitext/resguide/resources/p135.html. De versie die ik gezien heb, was voor het laatst veranderd op 2 oktober 1997. Daarin wordt verwezen naar de uitgever van deze CD-ROM's Chadwyck-Healey Ltd. Verdere inhoudelijke informatie staat in http://pld.chadwyck.co.uk

6Illich citeert op pagina 45 van [ILLICH, 1990] uit [HAVELOCK, The Literate Revolution in Greece and its Cultural Consequences, 1982, p.9]

7[ILLICH, 1990, p.44-45]

8in een rede ter gelegenheid van het honderd-jarig bestaan van de Publishers' Association, afgedrukt in het NRC Handelsblad 18 mei 1996.

9Ivan Illich, 1986, p.159. Illich wijst er graag op dat een leken-geletterde niet per se het alfabet hoeft te kunnen gebruiken. Hij is slechts gevormd door de geletterdheid.

10[ONG, 1990, p.132]

11[ONG, 1990, p.133]

12'Die neuen Medien haben eine Dimension der prinzipiell unbegrenzten Perfektibilität eröffnet. Vollendung ist als ästhetisches Kriterium seither ebenso obsolet wie Echtheit. Und gerade die Arbeit am Computer kennt keine Grenze der Vervollkommnungsfähigkeit, d.h. sie muss nie von neuen beginnen und is nie fertig; die gespeicherten Daten sind ja beliebig oft revidierbar und manipulierbar.' [BOLZ, 1992, p.133]

13 'Misschien vinden ze wel een oplossing voor het rigide karakter van een literaire tekst. Want dat is het probleem waar we nu mee zitten', zegt Marcel Möring in de Volkskrant van 8 juli 1995.

14Hugo's teksten zijn bijna altijd compilaties, duidingen en hernemingen van teksten van Augustinus, constateerde ik al in 2.1.1, naar aanleiding van [ILLICH, 1990, p. 17]

15zie Appendix B

16Illich zegt, opgetekend door David Cayley: 'So far, I have been able to recognize every book that was composed on a computer.' Vervolgens zegt hij dat hij Gödel, Escher, Bach van Hofstädter niet kon lezen en hierover reflecterend: 'It must be written that way, in paragraphs, which didn't come out of an inner flow. It's like reorganizing a river by taking a piece of it from here and putting it some where else, if it seems to fit. (...) So I made a vow - (...) - not to type into the computer anything, any sequence of sentences, which I had not first written out with a much newer invention, the felt tipped pen (...)' [CAYLEY, 1992, p. 249]

17[Umberto ECO, Hoe schrijf ik een scriptie, Amsterdam: Bert Bakker, 1986, originele uitgave: 1977]

18'Sehen wir den Blitz des Seins im Wesen der Technik?' [HEIDEGGER, 1962b, p.47]

19Met een streepjescode kan op een snelle manier met een inleespen een unieke identifikatiecode op een correcte manier ingelezen worden in een computer.

20de Volkskrant 4 mei 1996

21De WOT is een vrijwilligersvereniging van studenten en medewerkers op de Universiteit Twente, die zich bezig houdt met adviesverlening over kleinschalige duurzame energie aan groepen mensen en ontwikkelingswerkers in het zuiden.

22samen met ir. Tjalling Vonk

23dit heeft geresulteerd in [Bert BATS en Tjalling VONK Handleiding onderzoek informatiebronnen op het Internet. TOOL, 1994, 70 pp.] Dit rapport is zeker 3 jaar opvraagbaar geweest in elektronische vorm via een openbaar toegankelijk berichtensysteem (BBS). Dit BBS is sinds begin 1998 ter ziele. Het rapport is daardoor ook niet meer opvraagbaar. Dat is maar goed ook want de informatie die erin staat is inmiddels hopeloos verouderd.

24Een samenvatting met informatietoegangen is gepubliceerd op http://www.student.utwente.nl/~wot/teledevl.htm Ik probeer deze informatie 1 keer per jaar te vernieuwen. De laatste keer is dat gebeurd op 20 mei 1997 (zie Appendix C). Dit is eigenlijk te weinig om goede up-to-date informatie te leveren.

25[Geert Lovink 'Heidegger online?' in: Magazine Mediamatic jaargang 8, nr. 1, ook op het internet te vinden]

26Michael Heim is filosoof en heeft onder andere de Metaphysical Foundations of Logic van Martin Heidegger in het Engels vertaald. Hij kreeg het daarbij aan de stok met de erfgenamen van Heidegger, want bij zijn vertaalopdracht hoorde ook een eigen inleiding en een index. De erfgenamen van Heidegger hebben daar met succes geblokkeerd middels een juridische procedure. Hij is de auteur van het reeds genoemde [Electric Language: A Philosophical Study of Word Processing, Yale: U. Press, 1987] en [The Metaphysics of Virtual Reality, Oxford U. Press, 1993]
Dit is ontleend aan: [http://mmwww.xs4all.nl/Magazine/8*1/Lovink=Metaphysics.html]

27'Finally, the sequential processing and spatializing of the word, initiated by writing and raised to a new order of intensity by print, is further intensified by the computer, which maximizes commitment of the word to space and to (electronic) local motion and optimizes analytic sequentiality by making it virtually instantaneous.' [ONG, 1990, p.136]

28[ILLICH, 1990, p.10]

29 Het betreffen letterlijke citaten uit het Didascalicon [DF III 20, p. 135] en [DT III 19, p. 101]

30[ILLICH, 1990b, p.190]

31The traditional publishing is like a medieval European city, where the center of all the activity, the cathedral or church tower, serves to guide and gather all the communal directions and pathways. The spire radiates visibly to all members and draws the other buildings toward a central model. Traditionally, the long and involved process of choosing which texts to print serves a similar function. The book culture channels our reading selections. The central model in the form of a well made book gives us a channel to tune into. The new publishing, on the contrary, resembles more the modern megalopolis, which is often described as a concrete jungle if it is New York City or as the sprawl if it is Los Angeles. A maze of activities and hidden byways surrounds us, with no apparent center or guiding steeple. This architecture is philosophically equivalent to the absence of the religious absolute. In the electric element, the problem of discrimination and of new metaphors for selecting information becomes urgent if not fatal. Bron: Michael Heim, uit:
gopher://jefferson.village.Virginia.EDU:70/00/pubs/pmc/pmc-talk/essays/heim.pt3

32Miasma = een buiten het dierlijk lichaam zich ontwikkelende stof die, op het lichaam overgebracht, ziekte veroorzaakt.

33zie: [Illich, 1990b, p.191]

34zie: W. Gibson, Verslag van een internetjunkie. Ik heb het niet gelezen, maar ik kan me voorstellen wat er ongeveer in staat (BB).

35[ZIMMERMANN, 1993], [LIBBENGA, 1997], [LUCKHARDT en BÖGEHOLZ, 1996], [LUCKHARDT, 1997a], [LUCKHARDT, 1997b] en [LUCKHARDT, 1997c]

36de Volkskrant 15 januari 1998

37Dat betekent dat het gratis te gebruiken is door particulieren. De software is op te vragen door de verwijzingen te volgen vanaf: http://www.surfnet.nl/pgp

38[SCHNEIER, 1998, p.100]

39de Volkskrant 20 april 1996

40Marie-José Klaver geeft in het artikel ['elektronische opstand' NRC Handelsblad van 30 mei 1998] hier een voorbeeld van. Uit openbare internetnieuwsgroepen soc.culture.singapore en soc.culture.singapore.moderated die in Singapore ook gelezen kunnen worden, probeerde de Singaporese overheid berichten over PGP te verdoezelen.

41[CAYLEY, 1992, p.240]

42[LEVINAS, 1969]

43[Walter van HULST 'Actiegroepen kunnen niet meer zonder elektronische post.' onzeWereld. juli/augustus 1992, p.30.]

44een systeembeheerder van het Zamir Net.

45dit bericht kreeg ik persoonlijk van hem. Het is oorspronkelijk gepost in de APC-nieuwsgroep exyugo.refugee

46zie: http://www.igc.apc.org/balkans

47Frank Kuitenbrouwer in ['Elektronische opstand', NRC Handelsblad 30 mei 1998]

48North-American Free Trade Agreement

49[Gerrit HUIZER, 'Development Cooperation as a Moral Dilemma', in: Ethics and Development. On making moral choices in development co-operation. C.J. Hamelink (red.), 1997, pp.175/176]

50zie 2.2.2

51[ILLICH, 1992, p.181]

52Pieter Tijmes merkte terecht op dat ik het begrip zelf in deze scriptie op een onkritische manier gebruik

53geïnspireerd op de volgende passage, waarin allereerst Augustinus wordt geciteerd '"Wie zal begrijpen, hoe het daarmee staat [bedoeld wordt het tijdskarakter van het menselijk bestaan, BB] Ik tenminste o God tob mij met deze vraag af en ik tob mij af in mijzelf: ik ben mijzelf geworden tot een moeilijk en in het zweet mijns aanschijns te bewerken aardbodem." de auteurs geven als commentaar dat dit citaat treffend laat zien het ten diepste geïnformeerd worden analoog aan een arbeidsproces ervaren wordt. Dat zien zij en ik ben het ermee eens, als een leerrijke wijsheid voor ons informatietijdperk. [Doede NAUTA en Errit van der VELDE 'Informatisering en arbeid' Wijsgerig Perspectief, 27 (1986/7)-5 p.159]


Terug naar inhoudsopgave