Welk ontwikkelingsmodel voor Congo?

Een beschouwing naar aanleiding van een pas verschenen boek

De economische en politieke koers die de regering Kabila heeft gekozen staat onder zware kritiek : multinationale mijnbedrijven zouden geen ruimte krijgen voor investeringen, mensenrechten ernstig geschonden worden en politieke partijvorming zou aan banden worden gelegd. Deze kritiek is ons inziens niet terecht.

De ontwikkeling van het uitgemergelde Congo moet geheel van onderaf beginnen. Het voordeel van deze situatie is dat het nieuwe bewind, weinig gehinderd door bestaande economische verplichtingen, in beginsel in staat is een fundamentele keuze te maken voor een eigen ontwikkelingsmodel, een luxe die weinig landen in de Derde Wereld zich kunnen veroorloven.
Maar is er wel iets te kiezen? In de ogen van bovenbedoelde critici eigenlijk niet; voor hen bestaat maar een model dat tot 'ontwikkeling' kan leiden, namelijk dat het land zich openstelt voor het mondiale kapitaal. Westerse bedrijven staan te popelen om te investeren in lucratieve mijnbouwprojecten, infrastructuur en wat daarmee samenhangt. De staat dient daarbij volgens hen een faciliterende rol te spelen, te zorgen voor de openbare orde en rust en voor een zo gunstig mogelijk investeringsklimaat. Verder zouden daarbij een parlementaire democratie met meer partijen, regelmatige verkiezingen en een vrije pers behoren.
Toch kan op zijn minst worden getwijfeld aan de heilzaamheid van dit model voor het welzijn van de bevolking: hoe gelukkig zijn burgers van bijvoorbeeld Kenya, Nigeria of India met de ontwikkeling van hun land?
Uit de weg die de Congolese regering heeft ingeslagen is duidelijk dat deze weinig vertrouwen heeft in dit neo-liberale model dat door de economische grootmachten wordt gepromoot. Tot ontzetting van sommigen in de Westerse wereld heeft Kabila zelfs aangegeven veel respect te hebben voor de ontwikkeling die China, zonder hulp van buitenaf, heeft doorgemaakt met als uitkomst dat het nu in de wereldpolitiek een geduchte speler is geworden.

Voor degenen die zich willen verdiepen in de vraag welke alternatieven er zijn voor de ontwikkeling van een land als Congo is onlangs een boeiend boek verschenen met als titel "Third World: whence and wither?", en ondertitel Protective State versus Agressive Market [isbn 90-5589-082-0]. (Voor de goede orde: Congo wordt er niet speciaal in behandeld).
Het is van de hand van Wim F. Wertheim, emeritus hoogleraar Aziatische sociologie en moderne geschiedenis. Hij is een man met een enorme kennis en ervaring als onderzoeker vooral van Indonesie en China. Sinds de begindagen van Mao Zedong heeft Wertheim daar herhaalde malen onderzoek gedaan, vooral op het Chinese platteland. Zijn ervaringen daar, maar ook in Indonesie, waar hij voor de onafhankelijkheid doceerde aan een universiteit, en in andere landen in die regio vormen een unieke informatiebron bij het ontwerpen van ontwikkelings-strategieen voor Derde-Wereldlanden en het omzeilen van voetangels en klemmen.

In het begin van het boek stelt Wertheim zich de vraag hoe landen als Engeland en later de VS erin geslaagd zijn zich te ontwikkelen van op landbouw en ambacht gebaseerde economieen tot industriele wereldmachten. De geschiedenis leert dat die ontwikkeling verloopt in twee fasen.
In de eerste fase zijn essentieel:
(1) een sterke overheid met een uitgebreid, goed functionerend ambtenarenapparaat, (2) bescherming van de ontluikende en nog kwetsbare industrie tegen buitenlandse concurrentie, (3) een actieve handelspolitiek ter bevordering van de afzet van de eigen industrieproducten op buitenlandse markten (het mercantilisme).
Als deze opbouwfase voorbij is en het industriele apparaat zelfredzaam is geworden, treedt de tweede fase in: daarin wordt een liberaal economisch beleid gevoerd en gepropageerd, waarin 'vrijhandel' het modewoord is. In het binnenland kan de overheid terugtreden, maar naar buiten toe moet een actieve politiek worden gevoerd om andere landen over te halen zich aan het vrijhandelsschema te conformeren.
Voor Europese koloniale mogendheden waren het vooral de eigen kolonieen die zich aan dit model moesten onderwerpen. Dat het hierdoor deze landen onmogelijk werd gemaakt zelf een industrieel apparaat op te bouwen is meer dan een bijkomstigheid: zij werden gedwongen de rol van grondstoffenleverancier te vervullen voor de industrie van de kolonisator.
De VS, hoewel geen koloniale mogendheid in de gebruikelijke zin, handelde in de twintigste eeuw niet anders ten opzichte van de Latijns-Amerikaanse landen; de Monroe-leer vormde daarvoor de ideologische basis. 'Economisch nationalisme' werd door de VS in het Westelijk Halfrond niet getolereerd: de landen dienden open te staan voor investeringen en exporten uit de VS.
Na de tweede wereldoorlog werd deze politiek uitgebreid naar de Derde Wereld. De onafhankelijk geworden kolonieen werden door het Westen verplicht open te blijven voor import van hun industrieproducten (op straffe van te worden beschouwd als paria en meeloper van de Sovjet Unie). Zo ontstonden nationale economieen waarvan het grootste deel van het surplus werd afgeroomd door Westerse landen, met zwakke overheden die niet in staat bleken hun bevolking te vrijwaren voor honger en ziekte en te voorzien van passende huisvesting en scholing. Een schoolvoorbeeld is India, een land dat een parlementair democratisch stelsel bezit, terwijl echter maar een fractie van de bevolking van de rijkdom van land profiteert .

Wertheim staat lang stil bij India's buurland China, dat een heel andere ontwikkeling heeft doorgemaakt. Sinds het moment dat Mao de macht veroverde werd naast industriele onwikkeling de landbouw op grote schaal bevorderd ten einde de honger en armoede van de immense bevolking te bestrijden. Dit proces was niet mogelijk zonder opvoeding tot mondigheid van de boeren en inspraak van de bevolking zelf. Het economisch bestel in zijn geheel werd echter met straffe hand gestuurd door de centrale staat onder leiding van de communistische partij, een situatie die nog steeds voortduurt, hoewel het ontwikkelingsmodel van Mao al lang in de kast is verdwenen.

De vele voorbeelden van gelukte en mislukte ontwikkelings- strategieen die Wertheim toont, laten zien dat het voor een arm land practisch onmogelijk is tot economische bloei te komen zonder een 'sterke Staat', d.w.z. een staat die bij machte is de buitenlandse economische druk te weerstaan en aan de basisbehoeften van de bevolking tegemoet te komen. Dit principe staat op gespannen voet met de door de VS en Westeuropese landen gepropageerde beginselen van 'global economics', waarin alles verwacht wordt van vrije in-en export van kapitaal en goederen door prive-ondernemingen, en een zo klein mogelijke (dus machteloze) nationale overheid. Wat Congo betreft, krijgen wij de indruk dat de regering Kabila probeert een "sterke Staat" te ontwikkelen. Zij maakt het sommige multinationals knap moeilijk , hetgeen bepaald niet in het nadeel van de ontwikkeling van de Congolese bevolking hoeft te zijn

Ook een ander product van Westerse bodem, de invoering van de parlementaire democratie op basis van politieke partijen, neemt Wertheim onder de loupe. De ervaringen daarmee sinds 1990 in Oost-Europa en Afrika zijn ronduit teleurstellend. Onoplosbare gewapende conflicten en burgeroorlogen zijn de oogst van de geforceerde invoering van dit model. Voor de massa van de bevolking van de meeste Derde Wereld landen is participatie in de landspolitiek via politieke partijen niet de eerste zorg. Voor hen is uitbanning van analfabetisme, ziekte, ondervoeding en honger van grotere urgentie. Het recht om in leven te blijven is voor hen het belangrijkste mensenrecht. Een overheid, zoals de Congolese, die zich inspant daaraan tegemoet te komen, verdient respect van de volkerengemeenschap.

Wel is volgens Wertheim voor het welzijn van een Derde Wereld land en voor de ontplooiing van zijn bevolking van belang dat er controle van onderop op de Staat uitgeoefend wordt "It still remains essential for government to be subject to an element of popular control from below, if we want squarely to confront fundamental problems. Without some democratic counter-balance to executive powers, the system does not work." Dit betekent niet perse een democratie naar Westers model. In dit verband levert Wertheims expose over China zowel indicaties, hoe het wel en hoe het niet kan.
De nadruk die door de regering Kabila gelegd wordt op de ontwikkeling van de landbouw en de zelfredzaamheid van de bevolking wettigt ons inziens de verwachting dat deze politiek kan bijdragen aan de verdwijning van onderontwikkeling en armoede van de Congolese plattelandsbevolking.Zo kan een emancipatie van de bevolking op gang komen die uiteindelijk tot een vorm van echte democratische controle op de Staat kan leiden.

Nico Dekker
Nelly Koetsier
4 maart 1998