Ruberwa en de recente geschiedenis van de RDC

Commentaar van redactie Congo-Ned

De afgelopen dagen maakte Azarias Ruberwa, één van de vier vice-presidenten van de RDC en belast met de portefeuille Defensie en Veiligheid, een reis langs een aantal steden in het Oosten van het land, zoals Kisangani, Mbuji-Mayi en Kananga. Op 2 februari arriveerde hij in Goma, hoofdstad van Noord-Kivu, waarvan de Congolese krant Le Phare verslag deed. De krant, die qua politieke oriëntatie niet ver van RCD-Goma staat en op het internet door Allafrica.com veel wordt aangehaald, citeert uitvoerig uit de redevoering die Ruberwa bij zijn aankomst hield.

Ruberwa plaatst zijn beschouwing over de actuele politieke situatie tegen de achtergrond van een kijk op de recente geschiedenis en de intermenselijke verhoudingen in met name de Kivu-provincies, die bij Le Phare blijkbaar geen vraagtekens oproept. Niettemin is het een politiek geinspireerde vervalsing van de historische werkelijkheid. Wij willen dit hieronder toelichten aan de hand van enkele letterlijke citaten uit de rede van Ruberwa, zoals die door Le Phare zijn weergegeven.(zie ook Allafrica)

1. "Het is hier [in de stad Goma; vert.] dat de tweede oorlog [die van augustus 1998; vert.] is uitgebroken, vervolgens zijn de inwoners van deze stad dikwijls voorwerp geweest van talloze intoxicatiecampagnes die werden georkestreerd door sommige zonen en dochters van het land. (…) Goma bevindt zich op de grens met Rwanda waarvan de interventie in de RDC berustte op de aanwezigheid van genocidairen aan zijn grenzen die zijn veiligheid bedreigden."

Commentaar: Verwezen wordt naar de, door de VS gesteunde, inval van Rwanda en Uganda op 2 augustus 1998 in een poging om Kabila uit het presidentschap in Kinshasa te verdrijven. In tegenstelling tot de eerste oorlog (1996/97), die voor Kagame niet zonder reden gemotiveerd werd door zijn verlangen de Hutu-vluchtelingenkampen in Kivu te ontmantelen vanwaaruit aanvallen op het Rwandese grondgebied werden gedaan, is de bedreiging van de Rwandese grenzen door Hutu-rebellen in 1998 geen hoofdargument geweest.
Als die bedreiging zo serieus geweest was had Kagame daarvan in de twee jaar (1997-tot augustus 98) dat het Rwandese leger in Congo feitelijk oppermachtig was, gemakkelijk meer werk kunnen maken.

Sinds de rapporten van het VN-expertpanel, de International Crisis Group en vele andere, mag als vaststaand worden beschouwd dat de begeerte naar de Congolese bodemschatten de belangrijkste drijfveer voor de tweede oorlog was, die in augustus 1998 begon, zoals ook vaststaat dat het Rwandese leger in de afgelopen jaren weinig heeft gedaan om aan de vermeende bedreiging een einde te maken. Wel is de 'dreiging van een nieuwe genocide' vanuit Oost-Congo het standaardargument van Kigali geworden om de kritiekloze steun van de internationale gemeenschap te verkrijgen.
Met de 'intoxicatiecampagnes' refereert Ruberwa ongetwijfeld naar het vasthoudende verzet van de kivutiens, vanuit de kerken en uit de burgergemeenschap, tegen de onderdrukking door de RCD. Deze laatste uitte zich in moord, plundering, afpersing, platbranden van dorpen enzovoorts door soldaten van het Rwandese leger en van de RCD, wandaden die inmiddels eveneens ampel zijn gedocumenteerd.

2. "De derde uitdaging is de verzoening, een domein dat erg gevoelig ligt ten aanzien van de provincies Zuid- en Noord-Kivu en in Ituri, tot voor kort beschouwd als interetnische conflicthaarden die het imago van het land bij het buitenland hebben verlaagd. We hebben niets te winnen bij stammentwisten die ons alleen maar achterop brengen. "

Commentaar: Vrede, verzoening en gerechtigheid (inclusief bestraffen van oorlogsmisdadigers) zijn cruciale onderwerpen die niet los van elkaar kunnen worden gezien. Ruberwa praat alleen over verzoening, en trekt dit direct in het kader van etniciteit, waarmee het veel minder te maken heeft dan hij wil doen geloven.
De 450 stammen("tribus") waar hij het verderop over heeft leven al honderden jaren in Congo, zonder dat dit aanleiding is geweest tot massamoord. De rampspoeden die Oost-Congo getroffen hebben zijn het gevolg van massale intocht van Rwandezen en Ugandezen, van recrutering van verpauperde jonge mensen voor buitenlandse belangen, van handel in wapentuig, enz.. Het oproepen van etnische conflicten is een standaardtechniek van gewetenloze politici om resultaten te bereiken waar alleen zijzelf wel bij varen. Congolezen zijn zeer goed in staat hun interne, intermenselijke conflicten op te lossen zodra inmengers van buiten daarvoor de ruimte laten. De aansporingen van uitgerekend de ex-RCD-chef Ruberwa zijn eigenlijk schaamteloos.

3. "Het is ondenkbaar dat genocidaire krachten zoals de Interhamwe en de Burundese rebellen zich permitteren voort te gaan onze zusters en onze moeders te verkrachten en dood en verderf te zaaien in Zuid- en Noord-Kivu, et dat met medeplichtigheid van sommige van onze landgenoten."

Commentaar: Helaas is 'genocide' geen monopolie van de krachten die door Ruberwa worden genoemd. Men denke aan de duizenden weerloze Hutu-vluchtelingen die in 1996 en begin 1997 in de wouden van Centraal-Congo zijn afgemaakt, aan de massamoorden in 1998 in Makobola, Kasika , Kalehe,… en de stelselmatige vernietiging van de leefomgeving van Congolese burgers en moordpartijen die sinds 1998 naar schatting 3 miljoen doden heeft gekost.

De aanstichters en bedrijvers van de genocide van 1994 worden vervolgd; wanneer is het de beurt aan die anderen?

Wat de medeplichtigheid van Congolezen aan het zaaien van dood en verderf betreft, de rapportages wijzen in veel gevallen juist naar soldaten van het RCD-leger, die zonder soldij leven op kosten van de onderdrukte bevolking. Zonder nadere toelichting een verbinding te leggen tussen 'genocide (op Tutsi)' en 'medeplichtigheid van sommige landgenoten' is pure en gevaarlijke demagogie!

6 februari 2004