Aan de Minister van Buitenlandse Zaken,
de heer J. Aartsen,
en de Minister van Ontwikkelingssamenwerking,
mw mr E.L. Herfkens,
Postbus 20061
2500 EB Den Haag

Amsterdam, 29 october 1998

Uw notitie d.d. 13 october, getiteld "Situatie in de Democratische Republiek Congo" vervult ons met verbazing en bezorgdheid. Verbazing over de onevenwichtigheid van presentatie en beoordeling van de feiten, en bezorgdheid bij de gedachte dat dit stuk zou moeten dienen als leidraad voor het Nederlandse beleid met betrekking tot het Gebied van de Grote Meren. Als Werkgroep Congo-Ned willen wij graag, vanuit onze jarenlange betrokkenheid bij Congo/Zaire, in het navolgende toelichten waarom wij de situatieschildering door BuZa niet adequaat vinden.

Het conflict wordt op het eerste gezicht bepaald door twee partijen: Enerzijds, een coalitie van Rwanda, Uganda en opstandige Congolese militairen, waarvan commandant Ondekane de meest spraakmakende is, enkele politieke opponenten van Kabila, zoals Wamba dia Wamba en Z'ahidi Ngoma, en enkele Tutsi-politici die tot voor kort tot de groep rond Kabila behoorden, zoals Bizima Karaha (tot voor kort minister van Buitenlandse Zaken van de RDC) en Deogratias Bugera (voorheen secretaris van de AFDL en minister van Staat). Anderzijds, de Congolese regering onder leiding van president Kabila die militair gesteund wordt door met name Angola, Zimbabwe en Namibia, maar overigens de politieke steun heeft van de gehele SADC, de politieke organisatie van landen in Zuidelijk Afrika. In feite speelt half- verborgen een derde partij mee: de (merendeels puissant-rijke) voormalige politieke en militaire elite van de overleden ex-dictator Mobutu. Deze groep zit niet stil maar bereidt heimelijk zijn terugkeer voor, waarbij sommigen zich distantieren van de strijdende partijen maar, indien opportuun, ook pacteren met de UNITA in Angola, anderen zich engageren met de Rwandees/Ugandese militaire actie, zoals generaal Baramoto (die betrokken was bij de voorbereiding van het offensief in West-Congo) of met de politieke rebellie, zoals Lunda Bululu en Kin-Key Mulumba. Deze laatste mobutisten hadden reeds in januari 1998 in het buitenland een politieke club gevormd onder de naam Rassemblement Congolais pour la Democratie (RCD), welke nu de tegenregering in Goma tooit. Aandacht voor deze 'partij', die de facto de verbinding vormt met decennia-lange Mobutu-terreur en -uitbuiting, zonder welke de huidige situatie niet te begrijpen valt, ontbreekt opvallend in het notitie van BuZa. Wat de beide andere partijen aangaat, het is duidelijk dat uw notitie in de presentatie en duiding van de feiten de kant kiest van Rwanda en de "Tutsi-bevolking", waarvan gezegd wordt dat vooral deze het slachtoffer wordt van het conflict [een aanvechtbare stelling; zie hieronder]. Voor wie bekend is met de problematiek springt in het oog dat het stuk ernaartoe geschreven is, deze keuze-a-priori te rechtvaardigen. Zo wordt de evidente invasie van Rwandese en Ugandese troepen aangeduid als "vermeende buitenlandse invasie", blijkbaar omdat Rwanda, tegen manifeste bewijzen in, nog immer wenst staande te houden geen troepen in Congo te hebben. Veel begrip wordt getoond voor het "legitiem, vitaal veiligheidsbelang (van Rwanda) bij een stabiel2 Kivu", de zorg van de Rwandese leiding dat Kabila zich "in toenemende mate van zijn voormalige bondgenoten distantieerde", enzovoorts. Tenslotte wordt "Rwanda" aan het woord gelaten om aan te geven hoe Kabila via "goed bestuur" en "power sharing" zijn bewind moet reorganiseren om bij de buurlanden weer geaccepteerd te worden. Dit laatste is wel kras, als men ziet dat Rwanda zelf wordt beheerst door een kleine machtselite zonder zelfs de schijn van democratische legitimatie, die klaarblijkelijk zelf niet in staat is behoorlijk binnenlands bestuur in te richten!
De keerzijde van deze partijkeuze is het verspreiden van een kwade reuk rond het handelen van de Congolese regering. Hierbij wordt propaganda-taal niet geschuwd. Zo zou "het wegvallen van de "buitenlandse component" (...) deze "zeepbel" [het is onduidelijk wat hiermee bedoeld wordt] doen springen"; lijken bepaalde militaire acties "georkestreerd door de Kabila-alliantie"; en zou Kabila een anti-Tutsi campagne voeren "die alle kenmerken heeft van een etnische zuivering", enzovoorts.

Het is niet mogelijk een dergelijke tekst door het plaatsen van wat kanttekeningen om te vormen tot een evenwichtiger situatieschets. Dit zou een geheel nieuwe beschouwing eisen, en dat valt buiten het bestek van dit commentaar. Een meer adequate beschouwing zou minimaal de volgende gezichtspunten moeten bevatten:
- De opmars van october 1996 tot mei 1997 van de legermachten van de AFDL en de RPA (Rwandese leger) onder gezamenlijke leiding van commandant James Kabarehe; en de gruwelijkheden die daarbij zijn begaan door de RPA onder de Hutu vluchtelingen, zoals bijvoorbeeld uitvoerig beschreven door het desbetreffende rapport van Human Rights Watch van october 1997. [Van deze Kabarehe -niet Kabarere- wordt in dit rapport gezegd, dat hij engelssprekend is en uit Uganda komt.]
- De voortvarendheid waarmee de ploeg van Kabila het herstel van het door het Mobutu- regime uitgeplunderde land ter hand heeft genomen; het door de nieuwe regering (met assistentie van deskundigen van de Wereldbank) opgestelde, en alom geprezen herstelplan voor Congo; de door de Wereldbank georganiseerde conferentie Friends of Congo [Brussel, december 1997] en de openstelling van een speciaal 'trustfund', waarop, ondanks toezeggingen, feitelijk totaal geen hulpgelden werden gestort, waardoor het Congolese volk aan zichzelf werd overgelaten.
- De feitelijke beheersing van het machtscentrum in Kinshasa sinds mei 1997 door Rwandese militairen [onder commando van Kabarehe], die ondermeer medewerking van Kabila aan het door de VN geeiste onderzoek naar de moorden op Hutu tijdens de militaire opmars blokkeerde, waardoor Kabila internationaal aan de schandpaal werd genageld.
- De gestaag voortgaande voorbereidingen om Congo een nieuwe democratische structuur te geven, conform een kalender die na verloop van 2 jaar zou eindigen met presidents- en parlementsverkiezingen, voorafgegaan door vrije politieke-partijvorming. [Op het moment dat het gewapende conflict uitbrak was de ontwerp-grondwet gereed, en zou een Assemblee Constituante gevormd worden.]
- De trouw van Kabila aan zijn Tutsi-bondgenoten, ondanks de verwijten die tegen hem werden gericht door onder andere Katangese militairen en politieke kringen in Kinshasa, als zou hij de Congolese belangen verkwanselen voor die van Rwanda, en ondanks steeds duidelijkere tekenen dat Uganda en Rwanda kwaad tegen hem in de zin hadden. [Een opstelling die Kabila volhield totdat, eerst Kabarehe en, na de terugkeer van Kabila uit Cuba, een eenheid Tutsi-militairen een mislukte aanslag op zijn leven uitvoerden.]
- De goed voorbereide invasie vanuit de westelijke kuststreek door troepen van de coalitie van Ugandezen, Rwandezen en rebellen, met steun van ex-FAZ militairen, die als onderdeel van hun acties de electriciteitstoevoer van de krachtcentrale van de Inga-dam naar Kinshasa (een stad van 6 miljoen mensen) afsneden, met alle gevolgen van dien voor de bevolking, maar waarover in het Westen nauwelijks werd gerept; vervolgens de efficiente militaire actie van Angola en Zimbabwe, die aan deze agressie een halt toe riep.

Congo is een etnisch zeer gecompliceerd land, met wel ongeveer 250 verschillende etnische groepen met hun eigen cultuur en traditie. Het Congolese volk is zich in brede lagen zeer bewust, dat deze geschakeerdheid als rijkdom moet worden opgevat en niet mag leiden tot het opbreken van het land. De positie van de Banyarwanda is extra gecompliceerd omdat zij, als vluchtelingen uit koloniaal (en post-koloniaal) Rwanda, nieuwkomers zijn. Toch hadden velen van hen, zowel onder Mobutu als daarna, belangrijke posities, wat aantoont dat het Congolese volk hen accepteert, zolang zij zich als Congolese medeburgers gedragen. Deze acceptatie is op dramatische wijze ondergraven door het optreden van de Rwandeze overheid en het feit dat hooggeplaatste Tutsi's (Bizima Karaha, Deogratias Bugera) uiteindelijk loyaliteit aan het Rwandese bewind stelden boven dat aan hun beoogde nieuwe vaderland, en zich zelfs lieten verleiden tot het uitvoeren van een (mislukte) putsch. Hoewel, zeker tijdens het beleg van Kinshasa afschuwelijke moorden zijn gepleegd op infiltrerende soldaten en (al of niet vermeende) Tutsi-inwoners, kan van een "anti-Tutsi campagne met kenmerken van etnische zuivering" gelukkig niet worden gesproken; de in de notitie gemelde samenwerking tussen de ICRC en de Congolese regering getuigt hiervan.

Erger waarschijnlijk dan speciaal de Tutsi-inwoners, hebben de Congolezen te lijden die leven in de door het 'rebellenleger' bezette gebieden. Zoals uit diverse bronnen blijkt ontvangt het rebellenbewind bar weinig medewerking van de lokale bevolking, die de vertegenwoordigers ervan beschouwt als indringers van buiten. De bevolking heeft reeds een zware tol betaald: volgens een Congolese mensenrechtenorganisatie zouden tussen 2 augustus en 15 september 2000 mensen gedood zijn door de rebellen in de regio's van Bukavu en Uvira.
Berichten uit Kivu spreken inmiddels van een massale actie van burgerlijke ongehoorzaamheid tegen de nieuwe autoriteiten [weigering kinderen naar school te sturen, weigering op de markt te kopen en verkopen, en belastingweigering].
Deze laatste feiten staan in een recente brief van de Katholieke bisschoppen van Kivu, waarin een dramatische oproep wordt gedaan aan de rebellen, Uganda, Rwanda en Burundi: "Stop deze onzinnige oorlog! Het is niet met oorlog dat jullie ons democratie en welzijn kunt brengen!"

Een juiste bijdrage vanuit Nederland aan de oplossing van het conflict in het Grote-Meren- Gebied kan niet bestaan in steun aan de agressieve politiek van Rwanda en Uganda, maar juist in politieke druk [in EU-verband] op deze landen om de territoriale integriteit van Congo te respecteren, en in de inspanning Congo te helpen met nationale verzoening en wederopbouw.

Namens de Werkgroep Congo-Ned,

drs N.J.Koetsier
dr N.P.Dekker

-------- cc: leden van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken der Tweede Kamer, NOVIB.