Bloed van Congo kleeft aan mobieltjes

Aan de toenemende populariteit van het “mobieltje" blijkt een bitter aspect te kleven. Het heeft de vraag naar de grondstof coltan enorm doen toenemen. Dit heeft bijgedragen aan de catastrofale situatie van de bevolking in Oost-Congo.

Sinds tientallen jaren wordt in Congo/Zaďre met name in de Oostelijke provincies Kivu en Maniema coltan gewonnen. Coltan, afkorting van colombo-tantaliet, is de naam van een erts waarin de zeldzame metalen tantalium en columbium (ook wel niobium genoemd ) als belangrijkste bestanddelen voorkomen. Het wordt gebruikt bij de vervaardiging van kernreactorvaten, transportpijpen voor aardgas en in de electronica. De vraag naar dit metaal is op dit moment echter enorm toegenomen vanwege de massale toepassing ervan voor de gsm-telefoons. Het grootste deel van de wereldvoorraad van coltan ligt in Afrika, waarvan ongeveer 80% in Oost-Congo. De prijs op de wereldmarkt is sinds begin bijna 2000 vertienvoudigd: van $ 75 per kilo tot $ 700 per kilo. Tijdens Mobutu was een Belgisch-Zairese onderneming houder van een concessie voor de winning van goud, tin en coltan in het Oostelijk deel van Zaire. Belgie verkocht echter in de nadagen van de diktator zijn aandelen aan de Canadese maatschappij BANRO. Een overeenkomst tussen Mobutu en BANRO kwam tot stand terwijl Mobutu eigenlijk geen gezag meer over het gebied had omdat het reeds in handen van de toenmalige rebellenleider Kabila was. Toen Kabila president werd, mei 1997, werd door hem de overeenkomst met BANRO vernietigd. Eind juli 1998 kondigde hij de oprichting aan van een nieuwe onderneming voor de exploitatie van grondstoffen in Oost-Congo. Enkele dagen later, op 2 augustus 1998, vielen Rwanda en Uganda Congo binnen. In de oorlog die volgde werden de mijnbouwbedrijven geplunderd, de installaties vernield en grote voorraden erts buitgemaakt. Van officiele industriele mijnbouw was sindsdien geen sprake meer.

In de chaos die sindsdien heerst zijn Rwandese soldaten en Congolese rebellen in een strijd gewikkeld met Hutu-milities en locale Congolese Mai-Maistrijders, waarbij de plaatselijke Congolese bevolking het slachtoffer wordt. Vele inwoners zijn vermoord en Kivu dat ooit een welvarend veeteelt- en landbouwgebied was is totaal geruineerd. Zij die overgebleven zijn proberen te overleven ondermeer door te zoeken naar coltan. Op bepaalde plaatsen, zoals het Masisi-plateau dat tot voor kort een prachtig glooiend berglandschap was waar vee werd gehouden, komen de coltan-lagen tot dicht onder de oppervlakte. Bewoners graven gangen tot 6 meter diep om daaruit met de hand coltan-erts te winnen, een uiterst riskant werk: door het instorten van de gangen zijn al veel coltan-zoekers omgekomen. De gevolgen van de “coltan-rush” zijn funest zowel voor de bevolking als het milieu. Vruchtbare gronden veranderen in een soort kraters, de voedselvoorziening is gestagneerd en 30% van de kinderen gaan niet meer naar school maar houden zich bezig met het graven naar coltan. Slechts enkele dollars per kilo vormen het loon voor de gravers.
Het erts wordt door handelaren naar Goma, de hoofdstad van Noord-Kivu, gebracht, waar het momenteel voor $60 per kilo verkocht wordt aan Rwandezen. Uiteindelijk wordt het via Kigali, de hoofdstad van Rwanda, op de wereldmarkt gebracht.

Er is echter nog een ander circuit: ook het Rwandese leger is bezig met de exploitatie van coltanmijnen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van dwangarbeid door Congolese krijgsgevangenen en Hutu’s die uit Rwandese gevangenissen worden aangevoerd. De coltan wordt rechtstreeks naar Kigali gevlogen en verkocht aan ondernemingen in de Verenigde Staten, Belgie, Duitsland en Kazakstan. Van de opbrengst kopen de Rwandezen wapens. Dit blijkt ook uit een onlangs uitgelekt VN-rapport over de grondstoffenroof in Congo, waarvan de complete publicatie tegengehouden wordt.

Nico Dekker

(Verschenen in dagblad TROUW op 18/04/01)